Eindtermen
Home Index Historische Sites Cd-roms Programma's Kerndoelen Eindtermen Eindtermen vmbo Examenonderwerpen PTA ICT Zoekmachines Recensies Werkstukken Wetenswaardigheden

 

Tweede Fase

U kunt een keuze maken uit de volgende onderdelen:

tweede fase algemene deel (alleen vwo)
tweede fase profieldeel (havo en vwo)
examen (havo en vwo)
examenstof algemene deel (alleen vwo)
examenstof profieldeel (havo en vwo)

Tweede Fase - algemene deel (alleen vwo)

Alle vwo-leerlingen volgen, in ieder geval tot het jaar 2003, in het algemene deel geschiedenis en staatsinrichting. De studielast is 80 slu. Voorzien is dat dit vak in 2003 vervangen wordt door het combivak geschiedenis en maatschappijleer met een studielast van 200 slu. In dat jaar zal ook in het havo het combivak worden ingevoerd (160 slu).
Tot de invoering van het combivak geschiedenis/maatschappijleer geldt op aanwijzing van de staatssecretaris het onderstaande examenprogramma. Dit programma wordt alleen in een schoolexamen getoetst.

Domein A
Vaardigheden en benaderingswijzen
Subdomein: Informatievaardigheden
Subdomein: Onderzoeksvaardigheden
Domein B
Overzicht twintigste eeuw
Domein C
Totalitaire systemen en staten
De ontwikkeling van het fascisme en communisme in de twintigste eeuw
Domein D
Internationale betrekkingen en oorlogvoering
Wereldoorlog I en Wereldoorlog II

Alle leerlingen die het profiel economie en maatschappij en/of het profiel cultuur en maatschappij kiezen volgen geschiedenis en staatsinrichting met een studielast van 240 (havo) of 360 (vwo) uur.

[naar boven]

Tweede Fase - profieldeel

In de huidige situatie heeft de docent een grote vrijheid bij het bepalen van de leerstof. Hoewel deze vrijheid niet geheel verdwijnt geeft het nieuwe examenprogramma veel meer dan voorheen richting aan de inhoud van het schoolexamen. In acht domeinen en acht (havo), respectievelijk elf (vwo) subdomeinen zijn eindtermen vastgelegd waaraan de leerlingen moeten voldoen. Op basis van de subdomeinen moeten probleemgerichte thema's worden ontwikkeld. Onder een probleemgericht thema wordt verstaan: een afgebakende hoeveelheid stof van historisch belang en gerelateerd aan een vraagstelling of probleemstelling. Zes (havo) respectievelijk negen (vwo) subdomeinen kunnen deel uit maken van het schoolexamen. Voor de overige twee, steeds wisselende, subdomeinen worden thema's ontwikkeld voor het centraal schriftelijk examen. Voor de onderwerpen wordt een stofomschrijving gemaakt.
De studielast per subdomein (thema) is voor het havo ongeveer 24 slu en voor het vwo 27 slu.
In het nieuwe examenprogramma wordt ruim aandacht besteed aan cultuur- en mentaliteitsgeschiedenis. Bijvoorbeeld in de subdomeinen 'primaire samenlevingsverbanden en opvoeding', 'volkscultuur: vormgeving van het dagelijks leven', 'religie en levensbeschouwing'(alleen vwo) en 'oude culturen en de westerse samenleving' (alleen vwo)
Bij het onderdeel staatsinrichting (subdomein 'politiek systeem en politieke cultuur in Nederland') ligt de nadruk meer dan voorheen op de wording van het politieke bestel.
Het doen van onderzoek vormt een belangrijk onderdeel van het schoolexamen.


[naar boven]

Het examen

Het examen bestaat voor het algemeen deel uit een schoolexamen en voor het profieldeel uit een schoolexamen en het centraal schriftelijk examen.

het centraal schriftelijk examen

In het centraal schriftelijk examen wordt de lijn van het 'WIEG-examen' voortgezet. Dat betekent twee wisselende thema's, ontleend aan de subdomeinen, waarin kennis, inzicht en vaardigheden een plaats krijgen.

het schoolexamen

Het schoolexamen heeft betrekking op die subdomeinen die niet in het centraal schriftelijk examen worden geëxamineerd en bestaat uit een examendossier met de volgende onderdelen:

algemene deel

1    toetsen met gesloten en/of open vragen.

70% van het eindcijfer

2    praktische opdracht

Het uitvoeren van een beperkte onderzoeksopdracht over een historische gebeurtenis, een historisch proces of vraagstuk
de studielast is in de definitieve versie van het examenprogramma niet meer voorgeschreven
30% van het eindcijfer
beoordeling aan de hand van van te voren vastgestelde beoordelingscriteria, waarvan de leerlingen op de hoogte zijn.

profieldeel

1    toetsen met gesloten en/of open vragen.

60% van het eindcijfer
De school kan ervoor kiezen om drie subdomeinen aan te wijzen waaruit niet in het schoolexamen een nader afgebakend thema aan de orde komt. Deze onderdelen moeten dan worden vervangen door een overzicht van de geschiedenis van een door de school bepaalde tijdsperiode. Deze periode mag in het vwo tot 2003 niet de twintigste eeuw zijn.

2    praktische opdrachten

Het uitvoeren van beperkte onderzoeksopdrachten over een historische gebeurtenis, een historisch proces of vraagstuk, of 
Het uitvoeren van een volledig onderzoekstraject
De studielast is in de definitieve versie van het examenprogramma niet meer voorgeschreven
40% van het eindcijfer
beoordeling aan de hand van van te voren vastgestelde beoordelingscriteria,
waarvan de leerlingen op de hoogte zijn.

3    handelingsdeel

Het handelingsdeel is in de Regeling aanpassing examen profielen havo/vwo vervallen.
Zie de site van het ministerie van OCW.

4    profielwerkstuk

'Meesterproef' in laatste schooljaar
Heeft betrekking op minstens twee vakken.
Studielast havo 40-80 slu
Studielast vwo 80 slu
Moet voldoende afgerond zijn. (beoordeling = voldoende of goed)
Het gaat niet alleen om het eindresultaat, maar ook om het proces
De leerling moet zijn activiteiten daarom documenteren
Beoordelingscriteria worden binnen de school vastgesteld

5    ICT

Paragraaf over het gebruik van informatie en communicatietechnologie.
Gebruik van ict-toepassingen bij de examinering is optioneel zolang scholen nog niet beschikken over voldoende en adequate apparatuur en programmatuur

[naar boven]

Examenstof algemene deel

domein A vaardigheden en benaderingswijzen
subdomein informatievaardigheden
subdomein onderzoeksvaardigheden
domein B overzicht van de twintigste eeuw
domein C totalitaire systemen en staten
domein D internationale betrekkingen en oorlogvoering

Domein A vaardigheden en benaderingswijzen

Groen gekleurde tekst wijkt af van het profieldeel vwo
Rood gekleurde tekst komt wel voor in het profieldeel vwo, maar niet in het algemene deel

Subdomein: Informatievaardigheden

De kandidaat kan
1    verschillende typen vragen herkennen en zelfstandig vragen formuleren.
Daarbij kan hij onderscheid maken tussen:

beschrijvende vragen;
verklarende vragen;
evaluatieve vragen;
onderscheid maken tussen een vraagstelling en een hypothese.

2    aan de hand van gegeven of zelf geformuleerde vragen uit eenvoudig bronnenmateriaal bruikbare historische gegevens selecteren.
Daarbij kan hij

zijn informatiebehoefte vaststellen;
beschikbare bronnen inventariseren en de aard van verschillende soorten geschreven en ongeschreven bronnen van elkaar onderscheiden; relevante bronnen en bronfragmenten selecteren;
uit bronnen bruikbare historische gegevens selecteren, daarbij rekening houdend met de betrouwbaarheid en representativiteit van het bronnenmateriaal;
gebruik maken van de mogelijkheden van ICT.

3    informatie aan de hand van gegeven of zelf geformuleerde vragen mede met behulp van ICT verwerken en daaruit beredeneerde conclusies trekken.
Daarbij kan hij

ordening aanbrengen in historische gebeurtenissen, verschijnselen en ontwikkelingen. In dat verband kan hij
historische gebeurtenissen, verschijnselen en processen ordenen volgens chronologische en maatschappijhistorische indelingen;
verschillende perioden en samenlevingen met elkaar vergelijken;
het unieke en meer algemene in de geschiedenis onderscheiden
in historische processen aspecten van continuïteit en verandering herkennen;
veranderingen onderscheiden naar de snelheid waarmee deze plaatsvinden, van schoksgewijze tot geleidelijke;
ingrijpende veranderingen onderscheiden van oppervlakkige veranderingen, zich daarbij realiserend dat dit onderscheid (mede) afhangt van de eigen standplaats;
beargumenteren dat het onderscheiden van perioden en doorslaggevende wendingen/veranderingen interpretatief van aard is en (mede) afhangt van de standplaats en/of de vraag die men wil beantwoorden.
verklaringen geven voor historische verschijnselen, processen en veranderingen. In dat verband kan hij
oorzaken of omstandigheden die al langer op de achtergrond spelen onderscheiden van directe oorzaken en aanleidingen;
zich verplaatsen in opvattingen, waarden en belangen van mensen in het verleden en deze onderscheiden als meer of minder persoonlijk bepaalde beweegredenen voor hun denken en handelen;
de rol van personen in het historisch proces herkennen;
herkennen hoe oorzaken van verschillende aard in onderlinge samenhang historische processen beinvloeden;
onderscheid maken tussen oorzaken van meer en minder belang;
direct optredende gevolgen onderscheiden van gevolgen op langere termijn;
beargumenteren dat het aangeven van oorzaken, beweegredenen en gevolgen interpretatief van aard is en (mede) afhangt van de eigen standplaats en van de vraag die men wil beantwoorden.
zich een weloverwogen beeld vormen van historische gegevens. In dat verband kan hij
op basis van de analyse van een of meer bronnen vaststellen wanneer men iets als een feit wil aanvaarden en in dit verband feiten onderscheiden van meningen, vooroordelen en stereotypen;
bij het analyseren van bronnen en interpretaties de standplaatsgebondenheid van anderen en zichzelf in tijd en plaats onderkennen, en de factoren die daarop van invloed kunnen zijn;
zelf een hoeveelheid historische gegevens in een interpretatie verwerken;
een geboden samenhang zien als een interpretatie;
historische beelden en interpretaties toetsen aan nieuwe gegevens;
beargumenteren dat een objectieve weergave van de historische werkelijkheid onmogelijk is, maar dat het streven naar intersubjectieve interpretaties van belang blijft.
ten aanzien van gegeven of door hemzelf geformuleerde vragen een eigen standpunt weergeven en beargumenteren. In dat verband kan hij
zich verplaatsen in opvattingen, waarden en motieven van mensen in het verleden, ermee rekening houdend dat zij niet over dezelfde kennis konden beschikken als wij nu;
opvattingen, waarden en motieven, waardoor mensen in het verleden werden geleid, vergelijken met opvattingen, waarden en motieven van hemzelf en anderen nu;
op basis van de voorafgaande twee punten een beargumenteerd eigen standpunt formuleren.

4    de resultaten van een leeractiviteit overdragen aan anderen.
In dat verband kan hij

een geëigend medium kiezen;
rekening houden met doel, doelgroep en randvoonuaarden;
een gestructureerde, zakelijke tekst schrijven als basis voor een schriftelijke,
mondelinge of audiovisuele presentatie;
daarbij gebruik maken van ICT.

5    gebruik maken van informatie- en communicatietechnologie bij het raadplegen, verwerken en presenteren van informatie.

[naar boven]

Subdomein Onderzoeksvaardigheden

De kandidaat kan
6    door middel van de eindtermen aan de hand van eenvoudig bronnenmateriaal een historische onderzoeksvraag beantwoorden en zijn conclusies onderbouwen.

[naar boven]

Domein B Overzicht van de twintigste eeuw

De kandidaat kan
1    de belangrijkste gebeurtenissen en historische ontwikkelingen van de 20e eeuw weergeven en in een historische context plaatsen.

[naar boven]

Domein C Totalitaire systemen en staten

De kandidaat kan
2     uitleggen onder invloed van welke omstandigheden en processen het fascisme en communisme zich in de twintigste eeuw hebben ontwikkeld. Daarbij betrekt hij een fascistisch of een communistisch stelsel. Hij kan aan de hand van een nader afgebakend thema:

een relatie leggen tussen opkomst en ontwikkeling van het betreffende totalitaire systeem en sociaal-economische en politieke verhoudingen;
culturele en ideologische achtergronden van het fascisme en communisme herkennen;
kenmerken beschrijven van fascisme en communisme met betrekking tot ideologie en praktijk en de veranderingen daarin verklaren;
de invloed van het fascisme en communisme op sekse- en etnische verhoudingen beschrijven en verklaren;
een relatie leggen tussen opkomst en ontwikkeling van fascisme en communisme en nationale gevoelens en nationalisme;
het onderscheid vaststellen met een westers parlementair-democratisch systeem;
ideologische verschillen aangeven tussen fascisme en communisme.


[naar boven]

Domein D Internationale betrekkingen en oorlogvoering

De kandidaat kan
3    Aan de hand van het thema Wereldoorlog I en Wereldoorlog II uitleggen onder invloed van welke omstandigheden en processen in de twintigste eeuw veranderingen zijn opgetreden in de internationale betrekkingen op het gebied van vrede en veiligheid en oorlogvoering.
Hij kan daarbij

internationale tegenstellingen en conflicten in verband brengen met ideologische. economische en machtspolitieke belangen;
de mate van institutionalisering van inter-nationale samenwerking op het gebied van vrede en veiligheid beschrijven en verklaren en daarbij de betekenis van het internationaal recht aangeven;
historische voorbeelden geven van de escalatie van internationale conflicten in oorlogen, en aan de hand daarvan:
gevolgen beschrijven van veranderingen in oorlogvoering voor burgers en militairen ;
verschillen in betrokkenheid van burgers bij oorlogen onderscheiden op grond van sekse, etniciteit, sociaal-economische positie en leeftijd;
de betekenis van beeldvorming ten aanzien van conflicterende partijen beschrijven;
verwerking en doorwerking van oorlogservaringen uitleggen;
ontstaan en aanpassingen van het humanitair oorlogsrecht verklaren;
veranderende denkbeelden over oorlog en vrede verklaren en voorbeelden geven van vredesinitiatieven;
aan de hand van een voorbeeld de doorwerking van cruciale historische gebeurtenissen op internationale betrekkingen inzake vrede en veiligheid beschrijven en verklaren.


[naar boven]

Examenstof profieldeel

groen alleen vwo
rood: alleen havo

domein A vaardigheden en benaderingswijzen
subdomein informatievaardigheden
subdomein onderzoeksvaardigheden
oriëntatie op studie en beroep
domein B levensonderhoud
subdomein levensonderhoud en sociale verhoudingen
domein C primaire samenlevingsverbanden
subdomein primaire samenlevingsverbanden en opvoeding
domein D staat, natie en politiek
subdomein politiek systeem en politieke cultuur in Nederland
subdomein totalitaire systemen en staten
subdomein staats- en natievorming
domein E oorlog en vrede
subdomein internationale betrekkingen en oorlogvoering
domein F ontmoetingen tussen culturen
subdomein 'niet-westerse' samenlevingen
subdomein contacten tussen westerse en niet-westerse samenlevingen
subdomein migratie en culturele beïnvloeding
domein G zingeving en cultuur
subdomein oude culturen en de westerse samenleving
subdomein volkscultuur: vormgeving van het dagelijks leven
subdomein religie en levensbeschouwing

Domein A Vaardigheden en benaderingswijzen

Subdomein Informatievaardigheden

De kandidaat kan
1,   verschillende typen vragen herkennen en zelfstandig vragen formuleren.
Daarbij kan hij

onderscheid maken tussen:
beschrijvende vragen;
verklarende vragen;
evaluatieve vragen;
onderscheid maken tussen een vraagstelling en een hypothese.

2,2    aan de hand van gegeven of zelf geformuleerde vragen uit eenvoudig bronnenmateriaal bruikbare historische gegevens selecteren.
Daarbij kan hij

zijn informatiebehoefte vaststellen;
beschikbare bronnen inventariseren en de aard van verschillende soorten geschreven en ongeschreven bronnen van elkaar onderscheiden; relevante bronnen en bronfragmenten selecteren;
uit bronnen bruikbare historische gegevens selecteren, daarbij rekening houdend met de betrouwbaarheid en representativiteit van het bronnenmateriaal;
gebruik maken van de mogelijkheden van ICT.

3,   informatie aan de hand van gegeven of zelf geformuleerde vragen mede met behulp van ICT verwerken en daaruit beredeneerde conclusies trekken.
Daarbij kan hij

ordening aanbrengen in historische gebeurtenissen, verschijnselen en ontwikkelingen. In dat verband kan hij
historische gebeurtenissen, verschijnselen en processen ordenen volgens chronologische en maatschappijhistorische indelingen;
verschillende perioden en samenlevingen met elkaar vergelijken;
het unieke en meer algemene in de geschiedenis onderscheiden
in historische processen aspecten van continuïteit en verandering herkennen; -veranderingen onderscheiden naar de snelheid waarmee deze plaatsvinden, van schoksgewijze tot geleidelijke;
ingrijpende veranderingen onderscheiden van oppervlakkige veranderingen, zich daarbij realiserend dat dit onderscheid (mede) afhangt van de eigen standplaats;
beargumenteren dat het onderscheiden van perioden en doorslaggevende wendingen/veranderingen interpretatief van aard is en (mede) afhangt van de standplaats en/of de vraag die men wil beantwoorden.
verklaringen geven voor historische verschijnselen, processen en veranderingen. In dat verband kan hij
oorzaken of omstandigheden die al langer op de achtergrond spelen onderscheiden van directe oorzaken en aanleidingen;
zich verplaatsen in opvattingen, waarden en belangen van mensen in het verleden en deze onderscheiden als meer of minder persoonlijk bepaalde beweegredenen voor hun denken en handelen;
de rol van personen in het historisch proces herkennen;
herkennen hoe oorzaken van verschillende aard in onderlinge samenhang historische processen beïnvloeden;
onderscheid maken tussen oorzaken van meer en minder belang;
direct optredende gevolgen onderscheiden van gevolgen op langere termijn;
beargumenteren dat het aangeven van oorzaken, beweegredenen en gevolgen interpretatief van aard is en (mede) afhangt van de eigen standplaats en van de vraag die men wil beantwoorden.
zich een weloverwogen beeld vormen van historische gegevens.
In dat verband kan hij
op basis van de analyse van een of meer bronnen vaststellen wanneer men iets als een feit wil aanvaarden en in dit verband feiten onderscheiden van meningen, vooroordelen en stereotypen;
bij het analyseren van bronnen en interpretaties de standplaatsgebondenheid van anderen en zichzelf in tijd en plaats onderkennen, en de factoren die daarop van invloed kunnen zijn;
zelf een hoeveelheid historische gegevens in een interpretatie verwerken;
een geboden samenhang zien als een interpretatie;
historische beelden en interpretaties toetsen aan nieuwe gegevens;
beargumenteren dat een objectieve weergave van de historische werkelijkheid onmogelijk is, maar dat het streven naar intersubjectieve interpretaties van belang blijft.
ten aanzien van gegeven of door hemzelf geformuleerde vragen een eigen standpunt weergeven en beargumenteren.
In dat verband kan hij
zich verplaatsen in opvattingen, waarden en motieven van mensen in het verleden, ermee rekening houdend dat zij niet over dezelfde kennis konden beschikken als wij nu;
opvattingen, waarden en motieven, waardoor mensen in het verleden werden geleid, vergelijken met opvattingen, waarden en motieven van hemzelf en anderen nu;
op basis van de voorafgaande twee punten een beargumenteerd eigen standpunt formuleren.

4,   de resultaten van een leeractiviteit overdragen aan anderen.
In dat verband kan hij

een geëigend medium kiezen;
rekening houden met doel, doelgroep en randvoonuaarden;
een gestructureerde, zakelijke tekst schrijven als basis voor een schriftelijke,
mondelinge of audiovisuele presentatie;
daarbij gebruik maken van ICT.

5,5    gebruik maken van informatie- en communicatietechnologie bij het raadplegen, verwerken en presenteren van informatie.

[naar boven]

subdomein Onderzoeksvaardigheden

De kandidaat kan
6,6    een historisch onderzoek opzetten, uitvoeren en presenteren.
Daarbij kan hij

in de fase van voorbereiding:
een hoofdvraag of hypothese formuleren;
de hoofdvraag of hypothese uitwerken in relevante deelvragen;
uitgaande van de hypothese of de gestelde vragen relevant bronnenmateriaal selecteren;
een activiteiten- en tijdsplanning opstellen.
in de fase van uitvoering:
de opgesteld activiteiten- en tijdsplanning volgen;
gegevens uit het bronnenmateriaal verwerken: bruikbaarheid, betrouwbaarheid en representativiteit van de gegevens vaststellen en de informatie per deelvraag ordenen en beschrijven;
op basis van de informatie uit de deelvragen een beredeneerde conclusie ten aanzien van de hoofdvraag of hypothese formuleren.
in de fase van afsluiting en evaluatie:
de onderzoeksresultaten op samenhangende wijze presenteren en toelichten;
aan de hand van gegeven criteria het verloop en de resultaten van het onderzoek beoordelen.


[naar boven]

subdomein Oriëntatie op studie en beroep

7,7    De kandidaat heeft informatie ingewonnen over vervolgopleidingen waarin het vak geschiedenis een rol speelt.
8,   De kandidaat is nagegaan in hoeverre hij een studiehouding, belangstelling en vaardigheden bezit die wenselijk dan wel noodzakelijk worden geacht voor vervolgopleidingen.

[naar boven]

Domein B Levensonderhoud

Subdomein Levensonderhoud en sociale verhoudingen

De kandidaat kan
1,   uitleggen onder invloed van welke omstandigheden en processen tijdens de overgang van een agrarisch-stedelijke naar een industriiile maatschappij veranderingen zijn opgetreden in de economische en sociale structuur.
Hij kan daarbij aan de hand van een nader afgebakend thema:

een verband leggen tussen economische ontwikkeling, processen van productie en distributie en de aanwending van kapitaal, arbeid, natuur en techniek;
beschrijven welke veranderingen zijn opgetreden in het bezit en de verdeling van productiemiddelen;
invloeden herkennen van deze historische processen op arbeidsomstandigheden en -verhoudingen;
een verband leggen tussen demografische ontwikkelingen, levensstandaard en industriële ontwikkeling;
opvattingen en waarden van sociaal-economische organisaties en sociaal-politieke bewegingen ten aanzien van de economische en sociale structuur vergelijken, en hun invloed met voorbeelden illustreren;
de rol van overheden met betrekking tot veranderingen in de economische en sociale structuur herkennen;
sociaal-economische posities mede verklaren op grond van sekse, afkomst, opleiding, etniciteit en leeftijd;
historische interpretaties van economische en sociale verhoudingen vergelijken en zijn eigen voorkeur voor een van deze interpretaties beargumenteren.


[naar boven]

Domein C Primaire samenlevingsverbanden

Subdomein Primaire samenlevingsverbanden en opvoeding

De kandidaat kan
2,2    uitleggen ender invloed van welke omstandigheden en processen in Europa omvang en samenstelling van primaire samenlevings verbanden en hun maatschappelijke functies zich tijdens de overgang van een agrarisch-stedelijke naar een industriële maatschappij hebben ontwikkeld.
Hij kan daarbij aan de hand van een nader afgebakend thema:

demografische verschuivingen ten aanzien van geboorte, huwelijk, vruchtbaarheid en sterfte aangeven;
omvang en samenstelling van primaire samenlevingsverbanden verklaren vanuit voedselvoorziening, sociaal-economische omstandigheden, erfrecht, medische inzichten en kennis van hygiëne;
productie- en consumptiefuncties van huishoudens in verband brengen met veranderende productieverhoudingen en conjunctuur;
de invloed van opvattingen over seksualiteit, verwantschap, zorg en opvoeding aangeven;
de betekenis van het huiselijk leven beschrijven en verklaren;
de veranderende taakverdeling tussen mannen en vrouwen met betrekking tot arbeid, zorg en opvoeding in verband brengen met levens-verwachting en vruchtbaarheid;
de geleidelijke overdracht van opvoedingstaken naar onderwijsinstellingen verklaren en de gevolgen voor onderwijsdeelname naar sekse en sociaal-economische positie onderscheiden;
historische voorbeelden geven van de invloed van sociaal-politieke bewegingen en wetgeving op de voorafgaande drie punten.

3    historische interpretaties van de betekenis van gevoelsuitingen tussen opvoeders en kinderen in primaire samenlevingsverbanden mel elkaar vergelijken en zijn eigen voorkeur voor een van deze interpretaties beargumenteren.


[naar boven]

Domein D Staat, natie en politiek

Subdomein Politiek systeem en politieke cultuur in Nederland

De kandidaat kan
3,   uitleggen onder invloed van welke omstandigheden en processen het politiek systeem en de politieke cultuur in Nederland zich sinds het midden van de negentiende eeuw hebben ontwikkeld. Hij kan daarbij aan de hand van een nader afgebakend thema:

veranderingen in doeleinden, machtsmiddelen en omvang van het overheidsbeleid verklaren en de gevolgen daarvan voor diverse maatschappelijke terreinen aangeven;
veranderende visies van sociaal-politieke bewegingen en politieke partijen op macht, gezag en interventie van de overheid aangeven en verklaren;
het streven van groepen om toegang te krijgen tot de politieke besluitvorming aan de hand van de begrippen burgerschap en emancipatie uitleggen;
de veranderende invloed van burgers op het overheidsbeleid verklaren en de effecten daarvan voor de werking van het politieke systeem herkennen;
het gebruik van symbolen en rituelen door politieke elites, partijen en pressiegroepen in verband brengen met het veranderende politieke systeem;
de invloed van de media op de politieke besluitvorming uitleggen;
het spanningsveld tussen overheidsbemoeienis en handelingsvrijheid van burgers in de ontwikkeling van de verzorgingsstaat herkennen;
de betekenis van het Europese integratie-proces voor de politieke invloed van de Nederlandse burgers en voor het overheidsbeleid aangeven.


[naar boven]

Subdomein Totalitaire systemen en staten

De kandidaat kan
4,5    uitleggen onder invloed van welke omstandigheden en processen totalitaire systemen en staten zich in de twintigste eeuw hebben ontwikkeld. Daarbij betrekt hij een fascistisch of een communistisch stelsel. Hij kan aan de hand van een nader afgebakend thema:

een relatie leggen tussen opkomst en ontwikkeling van het betreffende totalitaire systeem en sociaal-economische en politieke verhoudingen;
culturele en ideologische achtergronden van het totalitaire systeem herkennen;
kenmerken beschrijven van het totalitaire systeem met betrekking tot ideologie en praktijk en de veranderingen daarin verklaren;
de invloed van het totalitaire systeem op sekse- en etnische verhoudingen beschrijven en verklaren;
een relatie leggen tussen opkomst en ontwikkeling van het totalitaire systeem en nationale gevoelens en nationalisme;
het onderscheid vaststellen met een westers parlementair-democratisch systeem;
ideologische verschillen aangeven tussen fascisme en communisme.


[naar boven]

Subdomein Staats- en natievorming

De kandidaat kan
6 uitleggen onder invloed van welke omstandigheden en processen staats- en natievorming in de moderne tijd heeft plaatsgevonden. Hij kan aan de hand van een nader afgebakend thema:

de ontwikkeling van centrale gezagsstructuren in de context van modernisering verklaren;
het proces van natievorming verklaren en daarbij de rol van taal-, onderwijs-, en cultuurpolitiek aangeven;
staatsvormen herkennen als federale dan wel unitaire staatsvormen;
desintegratieprocessen beschrijven en verklaren;
verschillende vormen van nationalisme onderscheiden;
culturele en ideologische achtergronden van natiebesef en nationalisme herkennen;
de mate van internationale samenwerking en gevolgen daarvan voor het natiebesef aangeven.


[naar boven]

Domein E Oorlog en vrede

Subdomein Internationale betrekkingen en oorlogvoering

De kandidaat kan
5,    uitleggen onder invloed van welke omstandigheden en processen in de moderne tijd veranderingen zijn opgetreden in de internationale betrekkingen op het gebied van vrede en veiligheid en oorlogvoering. Hij kan aan de hand van een nader afgebakend thema:

internationale tegenstellingen en conflicten in verband brengen met ideologische. economische en machtspolitieke belangen;
de mate van institutionalisering van inter-nationale samenwerking op het gebied van vrede en veiligheid beschrijven en verklaren en daarbij de betekenis van het internationaal recht aangeven;
historische voorbeelden geven van de escalatie van internationale conflicten in oorlogen, en aan de hand daarvan:
gevolgen beschrijven van veranderingen in oorlogvoering voor burgers en militairen ;
verschillen in betrokkenheid van burgers bij oorlogen onderscheiden op grond van sekse, etniciteit, sociaal-economische positie en leeftijd;
de betekenis van beeldvorming ten aanzien van conflicterende partijen beschrijven;
verwerking en doorwerking van oorlogservaringen uitleggen;
ontstaan en aanpassingen van het humanitair oorlogsrecht verklaren;
veranderende denkbeelden over oorlog en vrede verklaren en voorbeelden geven van vredesinitiatieven;
aan de hand van een voorbeeld de doorwerking van cruciale historische gebeurtenissen op internationale betrekkingen inzake vrede en veiligheid beschrijven en verklaren.


[naar boven]

Domein F Ontmoeting tussen culturen

Subdomein 'Niet-westerse samenlevingen

De kandidaat kan
8    uitleggen onder invloed van welke omstandigheden en processen 'niet-westerse' samenlevingen zich in de tijd, voorafgaande aan contacten met het westen, hebben ontwikkeld. Hij kan aan de hand van een nader afgebakend thema:

kenmerken van een samenleving in het verleden herkennen ten aanzien van:
de relatie mens, natuur en technologie;
bestaansmiddelen;
arbeids- en bezitsverhoudingen;
verwantschap, familie en sekseverhoudingen;
politiek-bestuurlijke en militaire organisatie;
geloofsvoorstellingen en geloofsuitingen;
betekenis van omgangsvormen en rituelen;
productie en reproductie van kennis;
uitleggen hoe bovenstaande aspecten in onderlinge wisselwerking bijgedragen hebben tot continuïteit en verandering van een samenleving en wat de invloed is geweest van contacten met andere samenlevingen.


[naar boven]

Subdomein Contacten tussen westerse en 'niet-westerse' samenlevingen

De kandidaat kan
6,   uitleggen hoe westerse en 'niet-westerse' samenlevingen elkaar voor en tijdens de Europese expansie, en in de post-koloniale periode hebben beïnvloed.
Hij kan aan de hand van een nader afgebakend thema:

vormen van beïnvloeding beschrijven en de betekenis voor betrokkenen aangeven;
verklaren welke invloed verschillende belangen en waarden op de verhoudingen tussen betrokkenen hebben uitgeoefend;
verschillen in beeldvorming over en weer herkennen en verklaren; -
historische voorbeelden geven van de wijze waarop voormalige koloniën en koloniale mogendheden ervaringen uit het verleden verwerkten,en mogelijke verschillen tussen beide verklaren.


[naar boven]

Subdomein Migratie en culturele beïnvloeding

De kandidaat kan
7    uitleggen op welke wijze migratiebewegingen van invloed zljn geweest op culturele veranderingen tijdens de overgang van een agrarisch-stedelijke naar een industriële maatschappij.
Hij kan aan de hand van een nader afgebakend thema:

voorbeelden geven van migratiebewegingen in een agrarisch-stedelijke maatschappij en een industriële maatschappij;
oorzaken van migratiebewegingcn noemen en aangeven hoe oorzaken van diverse aard met elkaar samenhingen;
reacties van autochtonen op de komst van migranten en reacties van migranten op hun nieuwe omgeving beschrijven en deze met elkaar vergelijken;
de invloed van beeldvorming over en weer op reacties uitleggen;
onderscheiden in welke mate migranten de andere cultuur afwezen, zich aanpasten of integreerden;
beschrijven op welke wijze migranten en autochtonen de eigen identiteit handhaafden;
een verband leggen met verschillen tussen seksen, etnische groepen, generaties en sociaal-economische posities.


[naar boven]

Domein G Zingeving en cultuur

Subdomein Oude culturen en de westerse samenleving

De kandidaat kan
10    uitleggen welke invloeden oude culturen rond de Middellandse Zee hebben uitgeoefend op de ontwikkeling van de westerse samenleving.
Hij kan aan de hand van een nader afgebakend thema:

karakteristieken geven van het mens- en wereldbeeld in de antieke oudheid, de joods-christelijke cultuur en de arabisch-islamitische cultuur;
aangeven en verklaren op welke wijze en ender invloed van welke omstandigheden en ontwikkelingen mensen tijdens de Renaissance, de Verlichting en de moderne tijd teruggrepen op het gedachtengoed en de artistieke vormen van de hiervoor genoemde oude culturen;
historische interpretaties ten aanzien van de betekenis van deze culturen voor de ontwikkeling van de westerse samenleving vergelijken en een eigen voorkeur voor een van deze interpretaties beargumenteren.


[naar boven]

Subdomein Volkscultuur: vormgeving van het dagelijks leven

De kandidaat kan
8,11    uitleggen onder invloed van welke omstandigheden en processen verschillen in gedrag en gedragsvoorschriften tussen sociale lagen en tussen groepsculturen in Europa tijdens Middeleeuwen en vroeg-moderne tijd vorm hebben gekregen.
Hij kan aan de hand van een nader afgebakend thema:

confrontaties en wisselwerking tussen voorgeschreven kerkelijke cultuur en geleefde praktijk van gelovigen tijdens vroege en hoge Middeleeuwen in verband brengen met:
opkomst van het lezen en schrijven;
toenemende kerkelijke disciplinering;
het ontstaan van scherpere scheidslijnen tussen geloof en 'bijgeloof';
confrontaties en wisselwerking tussen de cultuur van politieke elites en niet dominante culturen van onderdanen in laat-middeleeuwse stedelijke milieus beschrijven en verklaren;
herkennen met welke dagelijkse rituelen en gebruiken sociale lagen en groepsculturen zich in de vroeg-moderne tijd onderscheidden en veranderingen in gedragsrepertoires in verband brengen met:
gedragsregulering;
de veranderende maatschappelijke participatie en status van verschillende leeftijdsgroepen en van mannen en vrouwen;
de invloed van bemiddelaars bij processen van cultuurcontact en cultuurconflict;
huidige en historische rituelen en gebruiken vergelijken naar vorm en betekenis.


[naar boven]

Subdomein Religie en levensbeschouwing

De kandidaat kan
12    uitleggen op welke wijze en ender invloed van welke omstandigheden en processen de betekenis van religie en levensbeschouwing in de westerse samenleving in de moderne tijd is veranderd.
Hij kan daarbij

voorstellingen en uitingen van religie en levensbeschouwing beschrijven en daarbij mogelijke verschillen onderscheiden naar generaties en seksen;
confessionalisering en secularisatie in verband brengen met processen van modernisering;
verschillende omgangsvormen, tradities en stijlen van geloofsgemeenschappen en levensbeschouwelijke groepen herkennen en veranderingen daarin verklaren;
maatschappelijke marginalisering van geloofsgemeenschappen en levensbeschouwelijke groepen verklaren, en de gevolgen hiervan toelichten voor beleving en houding van betrokkenen;
de betekenis van geloofsgemeenscrhappen en levensbeschouwelijke groepen voor het maatschappelijk en persoonlijk functioneren van betrokkenen uitleggen.

[naar boven]

© 1999 Albert van der Kaap, Enschede. Alle rechten voorbehouden.