|
|
Concept examenprogramma vmbo (bron SLO, Maart 1999) 1. Toelichting De examenprogramma's vmbo beschrijven de kwaliteiten op het gebied van kennis,
Voor de leerwegen vmbo is dit op schoolniveau en op het niveau van vakken en sectoren 1.1 Preambule De zes algemene onderwijsdoelen die voor alle vakken en sectoren in het vmbo gelden, zijn 1 Werken aan vakoverstijgende thema's De leerling leert, in het kader van een brede en evenwichtige oriëntatie op mens en Daarbij wordt expliciet aandacht besteed aan 1.1 het kennen van en omgaan met eigen en andermans normen en waarden 2 Leren uitvoeren De leerling leert in zoveel mogelijk herkenbare situaties, mede met gebruikmaking van
ICT, Het gaat daarbij om 2.1 Nederlandse en Engelse teksten lezen en beluisteren 3 Leren leren De leerling leert, mede met gebruikmaking van ICT, zoveel mogelijk eigen kennis en Het gaat daarbij om 3.1 informatie beoordelen op betrouwbaarheid, representativiteit en bruikbaarheid, 4 Leren communiceren De leerling leert, mede via een proces van interactief leren, een aantal sociale en Het gaat daarbij om 4.1 elementaire sociale conventies in acht nemen 5 Leren reflecteren op het leer- en werkproces De leerling leert, door te reflecteren op het eigen cognitief en emotioneel
functioneren, Het gaat daarbij om 5.1 een leer- en/of werkplanning maken 6 Leren reflecteren op de toekomst De leerling leert, door te reflecteren op het eigen cognitief en emotioneel
functioneren, 6.1 het inventariseren van de eigen mogelijkheden en interesses 1.2 Positie van het vak geschiedenis Geschiedenis In het vmbo kan het vak geschiedenis gekozen worden in het sectordeel van de sector 2. Het examen 2.1 Het examenprogramma Het examenprogramma bestaat uit een kerndeel en voor de gemengde en theoretische Het examenprogramma bestaat uit de volgende exameneenheden
Legenda B = Basisberoepsgerichte leerweg 2.2 Algemene examenbeschrijving Deze examenbeschrijving geldt voor alle vakken en programmas in alle leerwegen: de basisberoepsgerichte leerweg, de kaderberoepsgerichte leerweg, de gemengde leerweg en de theoretische leerweg. Specifieke zaken zijn vermeld in de examenbeschrijving per vak of programma. Het examen Het examen bestaat per vak of programma uit een schoolexamen en een centraal examen of uitsluitend uit een schoolexamen De volgende vakken uit het gemeenschappelijk deel kennen uitsluitend een schoolexamen: maatschappijleer, lichamelijke opvoeding en de kunstvakken. Voor de vakken Nederlands en Engels uit het gemeenschappelijk deel, de vakken uit het
sectordeel en de vakken of programmas uit het vrije deel die tot het eindexamen
v.m.b.o. Als het examen bestaat uit een schoolexamen en een centraal examen is de richtlijn dat In de specifieke examenbeschrijvingen per vak of programma is aangegeven welke
exameneenheden in het schoolexamen en welke exameneenheden in het centraal examen Examenprogramma per leerweg Voor de basisberoepsgerichte leerweg bestaat het examenprogramma uit de eindtermen Voor de kaderberoepsgerichte leerweg bestaat het examenprogramma uit het kerndeel Voor de gemengde leerweg en voor de theoretische leerweg bestaat het Schematisch
Het centraal examen Het centraal examen kan bestaan uit:
Voor de algemene vakken wordt in alle leerwegen alleen een centraal schriftelijk examen afgenomen. Een uitzondering hierop vormen de beeldende vakken, die zowel een centraal schriftelijk als een centraal praktisch examen kennen. In het volgende schema is per beroepsgericht programma gespecificeerd welke onderdelen van toepassing zijn. Beroepsgerichte programmas
Een zitting van het centraal schriftelijk examen bij de basisberoepsgerichte leerweg duurt 90 minuten. Een zitting bij het centraal schriftelijk examen voor de overige leerwegen duurt 120 minuten. Het schoolexamen Het schoolexamen kan bestaan uit de volgende onderdelen
De toetsen en opdrachten die deel uitmaken van het schoolexamen, dienen aantoonbaar representatief te zijn voor de desbetreffende eindtermen uit het examenprogramma. De vakspecifieke vaardigheden dienen een substantieel onderdeel te zijn van de toetsing in het schoolexamen. De basisvaardigheden zoals genoemd in de exameneenheden K/2 van de algemene vakken, dienen gespreid over de vakken in het schoolexamen te worden opgenomen. Het schoolexamen heeft de vorm van een examendossier. Het examendossier bevat:
Het examendossier kan gespreid over het derde en vierde leerjaar worden opgebouwd. Voor de theoretische en de gemengde leerweg begint de opbouw van het dossier in ieder geval in het derde leerjaar omdat het dossier ook de afsluiting van de verplichte extra vakken van het derde leerjaar omvat waarin geen eindexamen wordt afgelegd. Ook wanneer vakken die alleen een schoolexamen kennen - de vakken maatschappijleer, lichamelijke opvoeding en de kunstvakken uit het gemeenschappelijk deel - in het derde leerjaar worden afgesloten, begint de opbouw van het dossier in het derde leerjaar. Informatie- en communicatietechnologie (ICT) CT maakt onderdeel uit van de beroepsgerichte programmas. ICT is ook onderdeel van de exameneenheid Basisvaardigheden van de algemene vakken. Als zodanig maakt ICT verplicht onderdeel uit van het schoolexamen. Indien bij het centraal examen gebruik gemaakt wordt van ICT-toepassingen maakt de CEVO dit drie jaar voor de afname van het examen bekend. Het eindcijfer Het eindcijfer voor het examen komt als volgt tot stand: Per vak of programma wordt het cijfer voor het schoolexamen gecombineerd met het cijfer voor het centraal examen. Voor de basisberoepsgerichte leerweg geldt dat het cijfer voor het schoolexamen voor 2/3 en het cijfer voor het centraal examen voor 1/3 het eindcijfer bepaalt. Voor de overige leerwegen bepalen het cijfer voor het schoolexamen en het cijfer voor het centraal examen elk de helft Het cijfer voor het schoolexamen is samengesteld uit de cijfers en beoordelingen voor de toetsen en praktische opdrachten, zodanig dat er aantoonbaar sprake is van een evenwichtige bijdrage van de verschillende onderdelen. In het Programma van Toetsing en Afsluiting legt de school de weging van de verschillende onderdelen van het examendossier vast. 2.3 Vakspecifieke examenbeschrijving 2.3.1 Het centraal examen De examinering van het kerndeel Het centraal schriftelijk examen heeft betrekking op de exameneenheid GS/K/3 Leervaardigheden in het vak geschiedenis en staatsinrichting en twee van de volgende exameneenheden GS/K/4 De koloniale relatie Indonesië - Nederland GS/K/5 Staatsinrichting van Nederland GS/K/6 De industriële samenleving in Nederland GS/K/7 Sociale zekerheid en verzorgingsstaat in Nederland GS/K/8 Cultureel - mentale ontwikkelingen in Nederland na 1945 GS/K/9 De Koude Oorlog De CEVO maakt de exameneenheden die centraal worden geëxamineerd, drie jaar voor afname van het betreffende examen bekend. De examinering van het verrijkingsdeel Het centraal schriftelijk examen voor de gemengde en de theoretische leerweg heeft ook betrekking op de exameneenheden GS/V/8 Vaardigheden in samenhang en twee van de volgende exameneenheden GS/V/1 Het Indonesisch - Nederlands conflict 1945 - 1949 GS/V/2 Nederland en Europa GS/V/3 De verhouding mens - milieu GS/V/4 Ontwikkeling van de gezondheidszorg in Nederland GS/V/5 Verzuiling en ontzuiling in Nederland GS/V/6 Nederland en de Verenigde Staten na de Tweede Wereldoorlog De eenheden van het verrijkingsdeel zijn inhoudelijk gekoppeld aan die van het kerndeel volgens onderstaande tabel GS/K/4 GS/V/1 GS/K/5 GS/V/2 GS/K/6 GS/V/3 GS/K/7 GS/V/4 GS/K/8 GS/V/5 GS/K/9 GS/V/6 Deze koppeling geldt ook voor de centrale examinering.
2.3.2 Het schoolexamen De examinering van het kerndeel Het schoolexamen heeft ten minste betrekking op de exameneenheden GS/K/1 Oriëntatie op leren en werken GS/K/3 Leervaardigheden in het vak geschiedenis en staatsinrichting en op de exameneenheden die niet in het centraal examen worden getoetst. Het schoolexamen voor het vak geschiedenis en staatsinrichting levert een bijdrage aan de examinering van GS/K/2 Basisvaardigheden De examinering van het verrijkingsdeel Voor de gemengde en de theoretische leerweg heeft het schoolexamen ten minste ook betrekking op de exameneenheid GS/V/8 Vaardigheden en samenhang De exameneenheden uit het verrijkingsdeel die niet in het centraal examen worden getoetst, maken geen deel uit van het schoolexamen. Het sectorwerkstuk Voor de kandidaten van de gemengde en de theoretische leerweg kan het sectorwerkstuk mede vanuit het vak geschiedenis en staatsinrichting worden ingevuld. Door het sectorwerkstuk vindt toetsing plaats van de exameneenheid GS/V/7 Verwerven, verwerken en verstrekken van informatie 3. De eindtermen van het kerndeel De tekstdelen die niet gecursiveerd zijn, gelden voor alle leerwegen. De gecursiveerde tekstdelen gelden alleen voor de theoretische, de gemengde en de kaderberoepsgerichte leerweg. GS/K/1 Oriëntatie op leren en werken De kandidaat kan zich oriënteren op de eigen loopbaan. De kandidaat kan 1 zich bewust worden van de eigen achtergrond, interesses, motivatie, sterke en zwakke punten door terug te kijken op eigen ervaringen en deze schriftelijk, mondeling en/of beeldend weer te geven 2 de eigen mogelijkheden en interesses in geschiedenis en staatsinrichting verwoorden in het licht van vervolgstudie, beroepen en maatschappelijk functioneren 3 de rol en het belang aangeven van historische en politiek-bestuurlijke kennis en vaardigheden in discussie over maatschappelijke vraagstukken 4 de rol en het belang aangeven van historische en politiek-bestuurlijke kennis en vaardigheden in verschillende arbeidsgebieden en werksoorten 5 de eigen interesse en affiniteit verwoorden met bepaalde arbeidsgebieden, werksoorten, functies en opleidingen 6 onderzoeksvaardigheden, keuzevaardigheden, reflectievaardigheden en sociaal-communicatieve vaardigheden inzetten ten behoeve van het eigen keuzeproces 7 eigen waarden en normen verwoorden ten aanzien van betaalde en onbetaalde arbeid en zorgtaken 8 de betekenis verwoorden van een mogelijke arbeidsrol voor zichzelf en anderen GS/K/2 Basisvaardigheden De kandidaat beheerst een aantal basisvaardigheden. De kandidaat kan 1 zelfstandig leren en werken
2 werken met informatie- en communicatietechnologie
3 de Nederlandse taal functioneel gebruiken
4 vaardig omgaan met verbale en cijfermatige informatie
5 in het leer- en werkproces adequaat omgaan met zichzelf en anderen
GS/K/3 Leervaardigheden in het vak geschiedenis en staatsinrichting De kandidaat beheerst een aantal strategische vaardigheden die bijdragen tot de ontwikkeling van het eigen leervermogen. De kandidaat kan 1 verschillende typen historische vragen herkennen en zo zelfstandig mogelijk formuleren In dat verband kan hij/zij - onderscheid maken in beschrijvende, verklarende en waarderende vragen 2 bij gegeven of zelf geformuleerde historische vragen informatie verwerven - bepalen welke (soort) historische informatie nodig is - geschikte informatiebronnen inventariseren - bronnen en bronfragmenten selecteren, lettend op bruikbaarheid, betrouwbaarheid en representativiteit - gebruikmaken van verschillende typen historisch bronnenmateriaal, mondeling, schriftelijk, audiovisueel 3 verworven of aangereikte informatie verwerken - gegevens ordenen en zo nodig bewerken - gegevens beoordelen op bruikbaarheid, betrouwbaarheid en representativiteit - gegevens analyseren en een eigen standpunt weergeven en toelichten 4 principes en procedures die kenmerkend zijn voor de benaderingswijzen van het vak geschiedenis en staatsinrichting toepassen
GS/K/4 De koloniale relatie Indonesië - Nederland De kandidaat kan 1 enkele voorbeelden geven en beschrijven van manieren waarop de VOC in Indonesië ter verkrijging en bescherming van monopolieposities gebruik maakte van diplomatie en geweld 2 herkennen/beschrijven hoe het cultuurstelsel leidde tot gedwongen levering van gewassen voor de Europese markt en wat hierbij het streven en de rol was van de Nederlandse staat en van de inlandse vorsten 3 herkennen/beschrijven hoe het cultuurstelsel leidde tot groei van de geldeconomie ,tot vergroting van de sociale tegenstellingen en tot veranderingen in de levensstandaard van de bevolking 4 herkennen/beschrijven hoe de liberale economische politiek vanaf ongeveer 1870 leidde tot het opheffen van het cultuurstelsel, de ontwikkeling van particuliere ondernemingen in land- en mijnbouw en de toename van contractarbeid; hij/zij kan deze veranderingen verklaren vanuit de veranderde politieke verhoudingen in Nederland 5 gevolgen herkennen/beschrijven van de territoriale uitbreiding en
intensivering van de Nederlandse aanwezigheid in Indonesië vanaf ongeveer 1870 6 herkennen/beschrijven hoe de ethische politiek, de verbetering van communicatiemogelijkheden, de voorbeeldfunctie van Japan en van het Indiase nationalisme en de Japanse bezetting bijdroegen tot de ontwikkeling van Indonesisch nationalisme 7 beelden van Indonesische nationalisten over Nederlanders en van Nederlanders over nationalisten vanaf het begin van de 20e eeuw herkennen en deze in verband brengen met de eigen visie op de toekomst van Indonesië 8 voor- en nadelen van de Nederlandse kolonisatie voor de ontwikkeling van Indonesië herkennen/beschrijven en daarover een eigen standpunt weergeven en toelichten GS/K/5 Staatsinrichting van Nederland De kandidaat kan 1 veranderingen herkennen/beschrijven, die in 1848 werden doorgevoerd in het kiesrecht, in enkele grondrechten en in de bevoegdheden van staatshoofd, regering en parlement en die veranderingen verklaren met verwijzing naar de opvattingen van de liberalen in Nederland en naar de internationale situatie 2 politieke organisaties van liberalen, socialisten, confessionelen en feministen aan het eind van de 19e eeuw en enkele van hun voormannen/-vrouwen herkennen en herkennen/uitleggen wat deze hebben bijgedragen aan de democratisering van het politieke bestel in Nederland 3 uitleggen waarom bepaalde groepen in de samenleving aan het eind van de 19e eeuw zich tot liberalisme, socialisme, christelijk politiek denken dan wel feminisme aangetrokken voelden 4 beschrijven hoe de toenemende politieke en maatschappelijke participatie van burgerij, orthodox-protestanten, katholieken, arbeiders en vrouwen in de tweede helft van de 19e eeuw leidde tot bewustwording van eigen identiteit en tot (verdere) emancipatie van deze groepen 5 gelijkheid van burgers voor de wet, onafhankelijke rechtspraak, gebondenheid van rechters en bestuurders aan de wet en bescherming van de burger tegen onrechtmatig handelen van de overheid herkennen als kenmerken van de Nederlandse rechtsstaat 6 enkele grondrechten noemen, die in de loop van de 19e en 20e eeuw in de grondwet zijn opgenomen en daarbij onderscheid maken tussen klassieke en sociale grondrechten 7 een eigen standpunt weergeven over de vraag of iedereen in Nederland een beroep moet kunnen doen op alle grondrechten en dit standpunt toelichten GS/K/6 De industriële samenleving in Nederland De kandidaat kan 1 het ontstaan van een industriële samenleving in Nederland beschrijven en daarbij ingaan op de rol van ontwikkelingen in technologie, in ondernemerschap en in het gebruik van kapitaal 2 herkennen/beschrijven hoe het proces van industrialisatie in Nederland in de tweede helft van de 19e eeuw leidde tot veranderingen in arbeidsomstandigheden en arbeidsverhoudingen 3 de rol van vakbonden en van politieke organisaties bij het streven naar verbetering van arbeidsomstandigheden herkennen/beschrijven en daarbij ingaan op de Kinderwet van Van Houten en de Arbeidswet van 1919 4 herkennen/beschrijven hoe verdere industrialisatie en economische groei na de Tweede Wereldoorlog leidden tot schaalvergroting in het bedrijfsleven, tot verstedelijking en tot vergroting van welvaart en consumptie 5 herkennen/beschrijven hoe de economische groei na de Tweede Wereldoorlog en het onderwijsbeleid van de jaren 60 bijdroegen tot grotere sociale mobiliteit in het laatste kwart van de 20e eeuw 6 het aandeel van landbouw, industrie en diensten in de Nederlandse economie bij het begin van de industrialisatie in de tweede helft van de 19e eeuw en in de huidige tijd vergelijken 7 sociale gelaagdheid bij het begin van de industrialisatie vergelijken met sociale gelaagdheid aan het einde van de 20e eeuw en daarbij ingaan op de te onderscheiden lagen en beroepen 8 de invloed herkennen/ beschrijven van factoren als opleiding, beroep, afkomst, sekse en etniciteit op sociale mobiliteit in Nederland aan het begin van de industrialisatie en in het laatste kwart van de 20e eeuw en over de veranderde invloed een eigen standpunt weergeven en toelichten GS/K/7 Sociale zekerheid en verzorgingsstaat in Nederland De kandidaat kan 1 enkele groepen noemen die in de laatste decennia van de 19e eeuw in Nederland niet zelfstandig in hun primaire levensbehoeften konden voorzien en herkennen/beschrijven op welke wijzen en in welke mate particuliere en kerkelijke organisaties en de overheid aan leniging van armoede bijdroegen 2 herkennen/beschrijven hoe industrialisatie en verstedelijking in de laatste decennia van de 19e en in het begin van de 20e eeuw bijdroegen aan nieuwe opvattingen over armoede en aan veranderingen in de aanpak van de armenzorg 3 visies herkennen van protestanten, katholieken, socialisten en liberalen aan het eind van de 19e eeuw op oorzaken van armoede en op de verantwoordelijkheid van individuen, particuliere organisaties en de overheid om armoede te voorkomen 4 herkennen/beschrijven op welke regelingen van sociale zekerheid en vormen van armenzorg groepen die niet zelfstandig in hun primaire levensbehoeften konden voorzien, begin jaren 30 konden terugvallen 5 herkennen/beschrijven dat de economische crisis van de jaren 30 leidde tot een massaal beroep op armen- en werklozenzorg en tot een aanpassingspolitiek met verlaging van uitkeringen en strenge individuele controle 6 opvattingen van liberalen, confessionelen en socialisten over de aanpak van de sociale gevolgen van de crisis beschrijven 7 herkennen/beschrijven hoe herinneringen aan en opvattingen over de gevolgen van de economische crisis alsmede de politiek van wederopbouw en de economische ontwikkeling na 1945 bijdroegen aan de opbouw van de verzorgingsstaat 8 oorzaken van de herziening van de verzorgingsstaat vanaf de jaren 80 herkennen en over veranderingen in recht op en omvang van uitkeringen als gevolg hiervan een eigen standpunt weergeven en toelichten GS/K/8 Cultureel - mentale ontwikkelingen in Nederland na 1945 De kandidaat kan 1 herkennen dat en beschrijven hoe technologische ontwikkelingen, toegenomen welvaart en commerciële belangen ertoe bijdroegen dat cultuuruitingen in de loop van de 20e eeuw meer werden afgestemd op een breed publiek 2 het cultureel-maatschappelijk klimaat in Nederland in het eerste decennium na de Tweede Wereldoorlog beschrijven, daarbij ingaand op de politiek van soberheid en harmoniedenken, op de bestaande gezagsverhoudingen en op de positie van de kerk in de samenleving 3 herkennen/beschrijven hoe vanaf de jaren 50 factoren zoals groeiende welvaart en sociale zekerheid, de komst van de televisie, toegenomen geografische mobiliteit en verstedelijking bijdroegen tot ontkerkelijking 4 kenmerken herkennen/beschrijven van jongerencultuur in de jaren 60 en daarbij ingaan op gedrag, uiterlijk en politiek-maatschappelijke opvattingen van jongeren 5 herkennen/beschrijven hoe jongeren in de jaren 60 en 70 bijdroegen aan veranderingen in waarden en normen, gezags- en machtsverhoudingen en opvattingen over maatschappelijk-politieke vraagstukken 6 het streven van vrouwen vanaf de jaren 60 naar verbetering van hun maatschappelijke positie herkennen/beschrijven en daarbij ingaan op opleidingskansen, gelijke beloning voor man en vrouw, doorbreking van traditionele rollenpatronen en afstemming van de arbeidsmarkt op wensen van vrouwen 7 een eigen standpunt weergeven over de cultureel-maatschappelijke veranderingen vanaf de jaren 60 en over de gevolgen ervan voor individuen en voor de samenleving als geheel, en dit standpunt toelichten GS/K/9 De Koude Oorlog De kandidaat kan 1 de internationale verhoudingen voor en aan het eind van de Tweede Wereldoorlog herkennen/beschrijven en daarbij ingaan op de positie van Duitsland, Groot-Brittannië, Frankrijk, de Sovjet-Unie en de Verenigde Staten 2 het ontstaan van de Koude Oorlog beschrijven en daarbij ingaan op de ideologische tegenstellingen en het streven naar invloedssferen in Europa 3 het verloop van de Koude Oorlog aan de hand van ontwikkelingen in Duitsland herkennen/beschrijven en daarbij ingaan op de blokkade van Berlijn in 1948, de Duitse deling, de vlucht naar het Westen en de bouw van de Berlijnse Muur alsmede de Ost-politik 4 beelden van elkaar in het West- en het Oostblok in de jaren 50 en 60 herkennen, deze beschrijven en verklaren met verwijzing naar achterliggende politieke opvattingen 5 de functie van wederzijdse dreiging, ter voorkoming van gewapende conflicten ten tijde van de Koude Oorlog, beschrijven en daarbij ingaan op de wapenwedloop; hij/zij kan over voor- en nadelen van de wederzijdse dreiging een eigen standpunt weergeven en toelichten 6 herkennen/beschrijven hoe politieke en economische ontwikkelingen binnen de Sovjet Unie in de loop van de jaren 80 hebben bijgedragen aan het einde van de Koude Oorlog 7 de bijdrage van Duitsland aan politieke stabiliteit in Europa na de Duitse Eenwording herkennen/beschrijven en daarover een eigen standpunt weergeven en toelichten 4 De eindtermen van het verrijkingsdeel De exameneenheden van het verrijkingsdeel gelden alleen voor de gemengde en de theoretische leerweg. GS/V/1 Het Indonesisch - Nederlands conflict 1945 - 1949 De kandidaat kan 1 verschillen in visie van de Nederlandse regering en van de Indonesische nationalisten op de toekomst van Indonesië tijdens en vlak na de Japanse bezetting herkennen 2 hoofdlijnen van het conflict tussen de Republiek Indonesië en Nederland in de periode 1945 - 1949 beschrijven en daarbij ingaan op de Indonesische onafhankelijkheidsverklaring in 1945, het akkoord van Linggadjatti, het Renville akkoord, de politionele acties en de soevereiniteitsoverdracht in 1949 3 de bijdrage van de Verenigde Naties en van de Verenigde Staten aan de beëindiging van het conflict beschrijven 4 beschrijven hoe het koloniaal verleden in Nederland soms nog doorwerkt en daarbij ingaan op de politionele acties en op conflicten met Indonesië rond ontwikkelingshulp en mensenrechten GS/V/2 Nederland en Europa De kandidaat kan 1 bevoegdheden van het Europese parlement, de Raad van Ministers en de Europese Commissie herkennen en deze vergelijken met bevoegdheden van de Tweede Kamer en de Nederlandse regering 2 politieke en economische motieven tot en voorbeelden van Europese samenwerking sinds 1945 herkennen, ook op lokaal of regionaal niveau, en enkele gevolgen daarvan voor burgers beschrijven 3 voorbeelden herkennen van onderwerpen die Nederlanders in de discussie over de Europese integratie van belang achten voor de Nederlandse identiteit 4 een eigen standpunt weergeven en toelichten over de vraag of, op welke terreinen en onder welke voorwaarden, het wenselijk is dat Nederland nationale bevoegdheden overdraagt aan de Europese Unie GS/V/3 De verhouding mens - milieu De kandidaat kan 1 voorbeelden geven van aantasting, vervuiling en uitputting van het milieu in de tijd voor de industriële revolutie 2 beschrijven hoe na de Tweede Wereldoorlog in Nederland toenemend energiegebruik, groeiende consumptie en de opvatting van onbeperkte economische groei leidden tot intensiever gebruik van het milieu en tot milieuproblemen 3 voorbeelden geven van milieuproblemen na de Tweede Wereldoorlog in Nederland, waarbij overheid en milieubeweging tegenover elkaar stonden, de uiteenlopende visies voor de oplossing van die problemen beschrijven en over die visies een eigen standpunt weergeven en toelichten GS/V/4 Ontwikkeling van de gezondheidszorg in Nederland De kandidaat kan 1 beschrijven hoe leef- en werkomstandigheden in de 19e eeuw de volksgezondheid beïnvloedden 2 voorbeelden geven van de invloed van wetenschap en techniek en van maatregelen van de overheid op de verbetering van de volksgezondheid in de 19e en het begin van de 20e eeuw 3 veranderingen in de 20e eeuw in opvattingen over leven en dood en in verwachtingen van mensen ten aanzien van de mogelijkheden van de medische wetenschap beschrijven en over deze veranderingen een eigen standpunt weergeven en toelichten GS/V/5 Verzuiling en ontzuiling in Nederland De kandidaat kan 1 herkennen welke doelen de rooms-katholieke, de protestantse, de socialistische en de liberaal-neutrale zuil in de eerste decennia na de Tweede Wereldoorlog nastreefden en voor elk van de zuilen voorbeelden geven van verzuilde instellingen en organisaties 2 beeldvorming van de verschillende zuilen over elkaar herkennen en verklaren 3 voorbeelden geven van nog bestaande verzuilde instellingen en organisaties 4 beschrijven hoe na de Tweede Wereldoorlog politieke samenwerking, ontkerkelijking en de komst van de televisie bijdroegen aan het proces van ontzuiling GS/V/6 Nederland en de Verenigde Staten na de Tweede Wereldoorlog De kandidaat kan 1 de invloed van de VS op Nederland in de naoorlogse geschiedenis beschrijven en daarbij ingaan op de bijdrage van de VS aan de economische wederopbouw, de positie van de VS in de Navo en de verbreiding van Amerikaanse cultuur 2 opvattingen van confessionelen, liberalen, socialisten en communisten in Nederland over de rol van de VS in de internationale politiek in de jaren 50 vergelijken met hun opvattingen ten tijde van de Vietnamoorlog 3 beelden in Nederland van de VS in de jaren 50 en tijdens de Vietnamoorlog herkennen en relateren aan opvattingen van bovengenoemde politieke stromingen GS/V/7 Verwerven, verwerken en verstrekken van informatie De kandidaat kan zelfstandig informatie verwerven, verwerken en verstrekken in het kader van het sectorwerkstuk. De kandidaat kan 1 In de voorbereidingsfase - onderwerp, doel en publiek van het sectorwerkstuk bepalen - relevante vragen formuleren, die hij/zij met het sectorwerkstuk wil beantwoorden 2 In de uitvoeringsfase - informatie verwerven uit schriftelijke, mondelinge en audiovisuele bronnen, mede met behulp van informatie- en communicatietechnologie - uit deze informatiebronnen relevante inhoudselementen kiezen en deze passend ordenen en verwoorden - strategieën hanteren, die op het bereiken van de benodigde lees-, schrijf- en luister-/kijkdoelen zijn afgestemd 3 In de afsluitingsfase - de bewerkte informatie presenteren op een doel- en publiekgerichte wijze 4 In de evaluatiefase - reflecteren op het proces van het werken aan het sectorwerkstuk en het product, het sectorwerkstuk - het belang aangeven van het gemaakte sectorwerkstuk voor vervolgstudie, toekomstige beroepspraktijk of algemene vorming GS/V/8 Vaardigheden in samenhang De kandidaat kan de vaardigheden uit het kerndeel in samenhang toepassen
|