Eindtermen vmbo
Home Index Historische Sites Cd-roms Programma's Kerndoelen Eindtermen Eindtermen vmbo Examenonderwerpen PTA ICT Zoekmachines Recensies Werkstukken Wetenswaardigheden

 

Concept examenprogramma vmbo (bron SLO, Maart 1999)

1. Toelichting

De examenprogramma's vmbo beschrijven de kwaliteiten op het gebied van kennis,
inzicht en vaardigheden, waarop elke kandidaat in een periode van examinering wordt
beoordeeld. De exameneisen sluiten aan bij de drie hoofdkenmerken van het totale voortgezet onderwijs

- het bieden van een brede persoonlijke en maatschappelijke vorming aan elke   leerling
- het centraal stellen van een actieve, zo zelfstandig mogelijk lerende leerling
- het recht doen aan en benutten van verschillen tussen leerlingen

Voor de leerwegen vmbo is dit op schoolniveau en op het niveau van vakken en sectoren
vertaald in een aantal algemene onderwijsdoelen en in exameneisen per vak en sector.
Daarbij wordt voortgebouwd op de kerndoelen basisvorming, en tegelijk voorbereid op de kwalificatiestructuur van het BVE-veld.

1.1 Preambule

De zes algemene onderwijsdoelen die voor alle vakken en sectoren in het vmbo gelden, zijn

1 Werken aan vakoverstijgende thema's

De leerling leert, in het kader van een brede en evenwichtige oriëntatie op mens en
samenleving, enig zicht te krijgen op relaties met de persoonlijke en maatschappelijke
omgeving.

Daarbij wordt expliciet aandacht besteed aan

1.1 het kennen van en omgaan met eigen en andermans normen en waarden
1.2 het onderkennen van en omgaan met de verschillen tussen de seksen
1.3 de relatie tussen de mens en de natuur en het concept van duurzame ontwikkeling
1.4 het functioneren als democratisch burger in een multiculturele samenleving, ook in internationaal verband
1.5 het op een voor henzelf en anderen veilige manier functioneren in de beroepspraktijk
en in eigen omgeving
1.6 de maatschappelijke betekenis van technologische ontwikkeling, waaronder met name moderne informatie- en communicatietechnologie
1.7 de maatschappelijke betekenis van betaalde en onbetaalde arbeid
1.8 de verworvenheden en mogelijkheden van kunst en cultuur, waaronder ook de media

2 Leren uitvoeren

De leerling leert in zoveel mogelijk herkenbare situaties, mede met gebruikmaking van ICT,
een aantal schoolse vaardigheden verder te ontwikkelen.

Het gaat daarbij om

2.1 Nederlandse en Engelse teksten lezen en beluisteren
2.2 schriftelijke en mondelinge teksten produceren in correct Nederlands
2.3 informatie in verschillende gegevensbestanden opzoeken, selecteren, verzamelen en
ordenen
2.4 de rekenvaardigheden hoofdrekenen, rekenregels gebruiken, meten en schatten
toepassen
2.5 voldoen aan eisen van milieu, hygiëne, gezondheid en ergonomie
2.6 doelmatig en veilig omgaan met materialen, gereedschappen en apparatuur
2.7 computervaardigheden

3 Leren leren

De leerling leert, mede met gebruikmaking van ICT, zoveel mogelijk eigen kennis en
vaardigheden op te bouwen. Daartoe leert hij onder andere een aantal strategieën die
het leer- en werkproces kunnen verbeteren.

Het gaat daarbij om

3.1 informatie beoordelen op betrouwbaarheid, representativiteit en bruikbaarheid,
informatie verwerken en benutten
3.2 strategieën gebruiken voor het aanleren van nieuwe kennis en vaardigheden zoals memoriseren, aantekeningen maken, schematiseren, verbanden leggen met aanwezige
kennis
3.3 strategieën gebruiken voor het begrijpen van mondelinge en schriftelijke informatie
3.4 op een doordachte wijze keuzeproblemen oplossen
3.5 een eenvoudig bedrijfsmatig, natuurwetenschappelijk of maatschappelijk vraagstuk
planmatig onderzoeken
3.6 persoonlijke ervaringen en opdrachten van anderen verwerken in woord, klank,
beeld en beweging
3.7 op basis van argumenten tot een eigen standpunt komen

4 Leren communiceren

De leerling leert, mede via een proces van interactief leren, een aantal sociale en
communicatieve vaardigheden verder te ontwikkelen.

Het gaat daarbij om

4.1 elementaire sociale conventies in acht nemen
4.2 overleggen en samenwerken in teamverband
4.3 passende gesprekstechnieken hanteren
4.4 verschillen in meningen en opvattingen benoemen en hanteren
4.5 culturele en seksegebonden verschillen tussen mensen benoemen en hanteren
4.6 omgaan met formele en informele afspraken, regels en procedures
4.7 zichzelf en eigen werk presenteren

5 Leren reflecteren op het leer- en werkproces

De leerling leert, door te reflecteren op het eigen cognitief en emotioneel functioneren,
zicht te krijgen op en sturing te geven aan het eigen leer- en werkproces.

Het gaat daarbij om

5.1 een leer- en/of werkplanning maken
5.2 het leer- en/of werkproces bewaken
5.3 een eenvoudige product- en procesevaluatie maken en hieruit conclusies
trekken

6 Leren reflecteren op de toekomst

De leerling leert, door te reflecteren op het eigen cognitief en emotioneel functioneren,
zicht te krijgen op de eigen toekomstmogelijkheden en interesses. Daarbij wordt expliciet aandacht besteed aan

6.1 het inventariseren van de eigen mogelijkheden en interesses
6.2 het onderzoeken van de mogelijkheden voor verdere studie
6.3 het zicht krijgen op beroepen, de beroepspraktijk en actuele ontwikkelingen
daarbinnen
6.4 de rol en het belang van op school geleerde kennis, inzicht en vaardigheden voor het maatschappelijk leven, dagelijks leven, vrije tijd, vrijwilligerswerk
6.5 de kenmerken van de arbeidsmarkt op dit moment en in de nabije toekomst
6.6 de organisatie van branches en bedrijven
6.7 het beoordelen van de eigen mogelijkheden en interesses in het licht van
vervolgstudie, beroepen en maatschappelijk functioneren
6.8 het kunnen maken van een verantwoorde keuze voor een vervolgopleiding

1.2 Positie van het vak geschiedenis

Geschiedenis

In het vmbo kan het vak geschiedenis gekozen worden in het sectordeel van de sector
Zorg en Welzijn. Daarnaast kan het vak in de gemengde en theoretische leerweg gekozen
worden in het vrije deel.

2. Het examen

2.1 Het examenprogramma

Het examenprogramma bestaat uit een kerndeel en voor de gemengde en theoretische
leerweg ook uit een verrijkingsdeel. De eindtermen die in hoofdstuk 3 en 4 worden
beschreven, zijn in exameneenheden gegroepeerd.

Het examenprogramma bestaat uit de volgende exameneenheden

Code  

Exameneenheid

 

Leerweg

       

B

K

G

T

    Kerndeel          
GS/K/1   Oriëntatie op leren en werken   X

X

X

X

GS/K/2   Basisvaardigheden   X

X

X

X

GS/K/3   Leervaardigheden in het vak geschiedenis en staatsinrichting   X

X

X

X

GS/K/4   De koloniale relatie Indonesië - Nederland   X

X

X

X

GS/K/5   Staatsinrichting van Nederland   X

X

X

X

GS/K/6   De industriële samenleving in Nederland   X

X

X

X

GS/K/7   Sociale zekerheid en verzorgingsstaat in Nederland   X

X

X

X

GS/K/8   Cultureel - mentale ontwikkelingen in Nederland na 1945   X

X

X

X

GS/K/9   De Koude Oorlog   X

X

X

X

 

Code  

Exameneenheid

 

Leerweg

       

B

K

G

T

    Verrijkingsdeel          
GS/V/1   Het Indonesisch – Nederlands conflict 1945 - 1949      

X

X

GS/V/2   Nederland en Europa      

X

X

GS/V/3   De verhouding mens - milieu      

X

X

GS/V/4   Ontwikkeling van de gezondheidszorg in Nederland      

X

X

GS/V/5   Verzuiling en ontzuiling in Nederland      

X

X

GS/V/6   Nederland en de Verenigde Staten na de Tweede Wereldoorlog      

X

X

GS/V/7   Verwerven, verwerken en verstrekken van informatie      

X

X

GS/V/8   Vaardigheden in samenhang      

X

X

Legenda

B = Basisberoepsgerichte leerweg
K = Kaderberoepsgerichte leerweg
G = Gemengde leerweg
T = Theoretische leerweg

2.2 Algemene examenbeschrijving

Deze examenbeschrijving geldt voor alle vakken en programma’s in alle leerwegen: de basisberoepsgerichte leerweg, de kaderberoepsgerichte leerweg, de gemengde leerweg en de theoretische leerweg. Specifieke zaken zijn vermeld in de examenbeschrijving per vak of programma.

Het examen

Het examen bestaat per vak of programma uit

een schoolexamen en een centraal examen

of uitsluitend uit

een schoolexamen

De volgende vakken uit het gemeenschappelijk deel kennen uitsluitend een schoolexamen: maatschappijleer, lichamelijke opvoeding en de kunstvakken.

Voor de vakken Nederlands en Engels uit het gemeenschappelijk deel, de vakken uit het sectordeel en de vakken of programma’s uit het vrije deel die tot het eindexamen v.m.b.o.
kunnen behoren, is er zowel een schoolexamen als een centraal examen.

Als het examen bestaat uit een schoolexamen en een centraal examen is de richtlijn dat
het schoolexamen betrekking heeft op ongeveer 2/3 deel van het examenprogramma en
het centraal examen op ongeveer 1/3 deel. Het schoolexamen omvat ten minste die exameneenheden die niet in het centraal examen worden getoetst.

In de specifieke examenbeschrijvingen per vak of programma is aangegeven welke exameneenheden in het schoolexamen en welke exameneenheden in het centraal examen
worden of kunnen worden getoetst.

Examenprogramma per leerweg

Voor de basisberoepsgerichte leerweg bestaat het examenprogramma uit de eindtermen
van het kerndeel, voor zover deze niet gecursiveerd zijn.

Voor de kaderberoepsgerichte leerweg bestaat het examenprogramma uit het kerndeel
en voor de beroepsgerichte programma’s bovendien uit het verrijkingsdeel dat voor deze
leerweg is vastgesteld.

Voor de gemengde leerweg en voor de theoretische leerweg bestaat het
examenprogramma uit het kerndeel en het verrijkingsdeel van de algemene vakken.
Voor de beroepsgerichte programma’s in de gemengde leerweg gelden de
exameneenheden van het kerndeel.

Schematisch

  Basisberoepsgerichte leerweg Kaderberoepsgerichte leerweg Gemengde leerweg Theoretische leerweg
Algemene vakken kerndeel (niet: de cursiveringen) kerndeel kerndeel en verrijkingsdeel kerndeel en verrijkingsdeel
Beroepsgerichte programma’s kerndeel (niet: de cursiveringen) kerndeel en verrijkingsdeel kerndeel gemengd n.v.t.

 

Het centraal examen

Het centraal examen kan bestaan uit:

een centraal schriftelijk examen
een centraal praktisch examen
een centrale integratieve eindtoets
een centraal schriftelijk examen

Het gaat om een toets waarbij kandidaten vragen en opdrachten, eventueel met behulp van informatie- en communicatietechnologie, schriftelijk beantwoorden. De beoordeling vindt plaats aan de hand van een bindend correctievoorschrift of beoordelingsmodel. Een tweede correctie door een gecommitteerde behoort tot de mogelijkheden.

een centraal praktisch examen

Het gaat om het uitvoeren van een centraal vastgestelde opdracht waarbij zowel het proces van uitvoering als het product wordt beoordeeld. De beoordeling vindt plaats door de examinator aan de hand van bindende beoordelingscriteria. Er is sprake van medebeoordeling door een gecommitteerde.

- een centrale integratieve eindtoets

Het gaat om een centraal vastgestelde opdracht over het verrijkingsdeel waarbij exameneenheden uit het kerndeel betrokken kunnen worden. De beoordeling vindt plaats door de examinator aan de hand van bindende beoordelingscriteria. Er is sprake van medebeoordeling door een door de directeur aan te wijzen tweede examinator.

Voor de algemene vakken wordt in alle leerwegen alleen een centraal schriftelijk examen afgenomen. Een uitzondering hierop vormen de beeldende vakken, die zowel een centraal schriftelijk als een centraal praktisch examen kennen.

In het volgende schema is per beroepsgericht programma gespecificeerd welke onderdelen van toepassing zijn.

Beroepsgerichte programma’s

  Basisberoepsge-richte leerweg Kaderberoepsge-richte leerweg Gemengde leerweg
Centraal schriftelijk examen

X

X

X

Centraal praktisch examen

X

   
Centrale integratieve eindtoets  

X

 

 

Een zitting van het centraal schriftelijk examen bij de basisberoepsgerichte leerweg duurt 90 minuten.

Een zitting bij het centraal schriftelijk examen voor de overige leerwegen duurt 120 minuten.

Het schoolexamen

Het schoolexamen kan bestaan uit de volgende onderdelen

schriftelijke en mondelinge toetsen

Het werk wordt beoordeeld aan de hand van een correctievoorschrift waarin mogelijke antwoorden en een puntenverdeling zijn opgenomen.

- praktische opdrachten

Bij alle vakken en programma’s komen praktische opdrachten voor, waarbij zowel het proces als het product wordt beoordeeld. Beoordeling vindt plaats aan de hand van vooraf aan de kandidaat bekend gemaakte criteria. De kandidaat kan de praktische opdracht de vorm geven van een product of werkstuk of een presentatie. Elke kandidaat dient ten minste twee praktische opdrachten van ten minste 10 uur te hebben uitgevoerd.

een handelingsdeel

In het handelingsdeel gaat het om opdrachten waarvan per kandidaat door de examinator moet worden vastgesteld of deze naar behoren zijn uitgevoerd.

De uitvoering van een opdracht die tot het handelingsdeel behoort, blijkt uit een notitie van de kandidaat waarin aandacht besteed is aan de ervaring met de opdracht. Deze notitie maakt deel uit van het handelingsdeel.

Per leerling bestaat het handelingsdeel uit de verschillende vakspecifieke delen en uit een vakoverstijgend deel. Het vakoverstijgende deel per leerling bevat ten minste een opdracht in het kader van oriëntatie op leren en werken.

een sectorwerkstuk voor de kandidaten van de gemengde en de theoretische leerweg

Bij het sectorwerkstuk gaat het om een vakoverstijgende thematiek die past binnen de sector. De kandidaat dient aan het sectorwerkstuk ten minste 20 uur te besteden.

Bij het sectorwerkstuk wordt zowel het proces als het product beoordeeld. De beoordeling vindt plaats door minimaal twee docenten aan de hand van criteria die vooraf aan de kandidaat bekend zijn gemaakt. Het sectorwerkstuk moet met een voldoende resultaat worden afgesloten en wordt apart op de cijferlijst vermeld.

In plaats van de waardering voldoende kan ook de waardering goed worden toegekend. Het sectorwerkstuk weegt niet mee in het cijfer voor het schoolexamen van afzonderlijke vakken.

In het kader van het sectorwerkstuk verzamelt de kandidaat schriftelijke documentatie. Deze informatie of het sectorwerkstuk is het uitgangspunt voor de opdracht ‘gedocumenteerd schrijven’ in het centraal examen Nederlands.

De toetsen en opdrachten die deel uitmaken van het schoolexamen, dienen aantoonbaar representatief te zijn voor de desbetreffende eindtermen uit het examenprogramma. De vakspecifieke vaardigheden dienen een substantieel onderdeel te zijn van de toetsing in het schoolexamen. De basisvaardigheden zoals genoemd in de exameneenheden K/2 van de algemene vakken, dienen gespreid over de vakken in het schoolexamen te worden opgenomen.

Het schoolexamen heeft de vorm van een examendossier.

Het examendossier bevat:

een overzicht van de afgelegde toetsen en uitgevoerde opdrachten
een overzicht van de behaalde resultaten en vorderingen
informatie over het handelingsdeel

Het examendossier kan gespreid over het derde en vierde leerjaar worden opgebouwd. Voor de theoretische en de gemengde leerweg begint de opbouw van het dossier in ieder geval in het derde leerjaar omdat het dossier ook de afsluiting van de verplichte extra vakken van het derde leerjaar omvat waarin geen eindexamen wordt afgelegd. Ook wanneer vakken die alleen een schoolexamen kennen - de vakken maatschappijleer, lichamelijke opvoeding en de kunstvakken uit het gemeenschappelijk deel - in het derde leerjaar worden afgesloten, begint de opbouw van het dossier in het derde leerjaar.

Informatie- en communicatietechnologie (ICT)

CT maakt onderdeel uit van de beroepsgerichte programma’s. ICT is ook onderdeel van de exameneenheid Basisvaardigheden van de algemene vakken. Als zodanig maakt ICT verplicht onderdeel uit van het schoolexamen. Indien bij het centraal examen gebruik gemaakt wordt van ICT-toepassingen maakt de CEVO dit drie jaar voor de afname van het examen bekend.

Het eindcijfer

Het eindcijfer voor het examen komt als volgt tot stand:

Per vak of programma wordt het cijfer voor het schoolexamen gecombineerd met het cijfer voor het centraal examen. Voor de basisberoepsgerichte leerweg geldt dat het cijfer voor het schoolexamen voor 2/3 en het cijfer voor het centraal examen voor 1/3 het eindcijfer bepaalt.

Voor de overige leerwegen bepalen het cijfer voor het schoolexamen en het cijfer voor het centraal examen elk de helft

Het cijfer voor het schoolexamen is samengesteld uit de cijfers en beoordelingen voor de toetsen en praktische opdrachten, zodanig dat er aantoonbaar sprake is van een evenwichtige bijdrage van de verschillende onderdelen.

In het Programma van Toetsing en Afsluiting legt de school de weging van de verschillende onderdelen van het examendossier vast.

2.3 Vakspecifieke examenbeschrijving

2.3.1 Het centraal examen

De examinering van het kerndeel

Het centraal schriftelijk examen heeft betrekking op de exameneenheid

GS/K/3 Leervaardigheden in het vak geschiedenis en staatsinrichting

en twee van de volgende exameneenheden

GS/K/4 De koloniale relatie Indonesië - Nederland

GS/K/5 Staatsinrichting van Nederland

GS/K/6 De industriële samenleving in Nederland

GS/K/7 Sociale zekerheid en verzorgingsstaat in Nederland

GS/K/8 Cultureel - mentale ontwikkelingen in Nederland na 1945

GS/K/9 De Koude Oorlog

De CEVO maakt de exameneenheden die centraal worden geëxamineerd, drie jaar voor afname van het betreffende examen bekend.

De examinering van het verrijkingsdeel

Het centraal schriftelijk examen voor de gemengde en de theoretische leerweg heeft ook betrekking op de exameneenheden

GS/V/8 Vaardigheden in samenhang

en twee van de volgende exameneenheden

GS/V/1 Het Indonesisch - Nederlands conflict 1945 - 1949

GS/V/2 Nederland en Europa

GS/V/3 De verhouding mens - milieu

GS/V/4 Ontwikkeling van de gezondheidszorg in Nederland

GS/V/5 Verzuiling en ontzuiling in Nederland

GS/V/6 Nederland en de Verenigde Staten na de Tweede Wereldoorlog

De eenheden van het verrijkingsdeel zijn inhoudelijk gekoppeld aan die van het kerndeel volgens onderstaande tabel

GS/K/4 GS/V/1

GS/K/5 GS/V/2

GS/K/6 GS/V/3

GS/K/7 GS/V/4

GS/K/8 GS/V/5

GS/K/9 GS/V/6

Deze koppeling geldt ook voor de centrale examinering.

 

2.3.2 Het schoolexamen

De examinering van het kerndeel

Het schoolexamen heeft ten minste betrekking op de exameneenheden

GS/K/1 Oriëntatie op leren en werken

GS/K/3 Leervaardigheden in het vak geschiedenis en staatsinrichting

en op de exameneenheden die niet in het centraal examen worden getoetst.

Het schoolexamen voor het vak geschiedenis en staatsinrichting levert een bijdrage aan de examinering van

GS/K/2 Basisvaardigheden

De examinering van het verrijkingsdeel

Voor de gemengde en de theoretische leerweg heeft het schoolexamen ten minste ook betrekking op de exameneenheid

GS/V/8 Vaardigheden en samenhang

De exameneenheden uit het verrijkingsdeel die niet in het centraal examen worden getoetst, maken geen deel uit van het schoolexamen.

Het sectorwerkstuk

Voor de kandidaten van de gemengde en de theoretische leerweg kan het sectorwerkstuk mede vanuit het vak geschiedenis en staatsinrichting worden ingevuld. Door het sectorwerkstuk vindt toetsing plaats van de exameneenheid

GS/V/7 Verwerven, verwerken en verstrekken van informatie

3. De eindtermen van het kerndeel

De tekstdelen die niet gecursiveerd zijn, gelden voor alle leerwegen.

De gecursiveerde tekstdelen gelden alleen voor de theoretische, de gemengde en de kaderberoepsgerichte leerweg.

GS/K/1 Oriëntatie op leren en werken

De kandidaat kan zich oriënteren op de eigen loopbaan.

De kandidaat kan

1 zich bewust worden van de eigen achtergrond, interesses, motivatie, sterke en zwakke punten door terug te kijken op eigen ervaringen en deze schriftelijk, mondeling en/of beeldend weer te geven

2 de eigen mogelijkheden en interesses in geschiedenis en staatsinrichting verwoorden in het licht van vervolgstudie, beroepen en maatschappelijk functioneren

3 de rol en het belang aangeven van historische en politiek-bestuurlijke kennis en vaardigheden in discussie over maatschappelijke vraagstukken

4 de rol en het belang aangeven van historische en politiek-bestuurlijke kennis en vaardigheden in verschillende arbeidsgebieden en werksoorten

5 de eigen interesse en affiniteit verwoorden met bepaalde arbeidsgebieden, werksoorten, functies en opleidingen

6 onderzoeksvaardigheden, keuzevaardigheden, reflectievaardigheden en sociaal-communicatieve vaardigheden inzetten ten behoeve van het eigen keuzeproces

7 eigen waarden en normen verwoorden ten aanzien van betaalde en onbetaalde arbeid en zorgtaken

8 de betekenis verwoorden van een mogelijke arbeidsrol voor zichzelf en anderen

GS/K/2 Basisvaardigheden

De kandidaat beheerst een aantal basisvaardigheden.

De kandidaat kan

1 zelfstandig leren en werken

een aanpak kiezen voor het uitvoeren van een opdracht
een planning maken
het eigen werk organiseren en op methodische wijze uitvoeren
de voortgang van het eigen werk bewaken
een eenvoudige product- en procesevaluatie maken

2 werken met informatie- en communicatietechnologie

teksten maken en bewerken
gegevens opslaan
berekeningen uitvoeren
zoeksystemen gebruiken
communiceren via e-mail

3 de Nederlandse taal functioneel gebruiken

teksten begrijpend lezen en beluisteren
eenvoudige schriftelijke teksten produceren in correct Nederlands
in gesprekken passende verbale en non-verbale middelen kiezen
zich in uiteenlopende taalsituaties gepast presenteren

4 vaardig omgaan met verbale en cijfermatige informatie

bronnen gebruiken

. vraaggesprekken

. boeken en ander schriftelijk materiaal

. audiovisuele bronnen

. geautomatiseerde gegevensbestanden

informatie op waarde schatten, kiezen en ordenen
informatie bewerken

. samenvatten

. tabel opstellen

. grafiek tekenen

5 in het leer- en werkproces adequaat omgaan met zichzelf en anderen

sociale conventies in acht nemen
overleggen en onderhandelen met anderen
taken verdelen
zich aan afspraken houden
rekening houden met anderen
kritiek geven en incasseren
een eigen standpunt innemen en verdedigen
samen met anderen werk uitvoeren en presenteren

GS/K/3 Leervaardigheden in het vak geschiedenis en

staatsinrichting

De kandidaat beheerst een aantal strategische vaardigheden die bijdragen tot de ontwikkeling van het eigen leervermogen.

De kandidaat kan

1 verschillende typen historische vragen herkennen en zo zelfstandig mogelijk formuleren

In dat verband kan hij/zij

- onderscheid maken in beschrijvende, verklarende en waarderende vragen

2 bij gegeven of zelf geformuleerde historische vragen informatie verwerven

- bepalen welke (soort) historische informatie nodig is

- geschikte informatiebronnen inventariseren

- bronnen en bronfragmenten selecteren, lettend op bruikbaarheid, betrouwbaarheid en representativiteit

- gebruikmaken van verschillende typen historisch bronnenmateriaal, mondeling, schriftelijk, audiovisueel

3 verworven of aangereikte informatie verwerken

- gegevens ordenen en zo nodig bewerken

- gegevens beoordelen op bruikbaarheid, betrouwbaarheid en representativiteit

- gegevens analyseren en een eigen standpunt weergeven en toelichten

4 principes en procedures die kenmerkend zijn voor de benaderingswijzen van het vak geschiedenis en staatsinrichting toepassen

ontwikkelingen en personen

. historische gebeurtenissen, verschijnselen, ontwikkelingen en personen  plaatsen in historische perioden en in maatschappijtypen

. verschijnselen uit verschillende perioden en samenlevingen vergelijken

. in historische processen aspecten van continuïteit en verandering herkennen

. veranderingen onderscheiden naar de snelheid waarmee deze
plaatsvinden, van schoksgewijs tot geleidelijk

 

ordening aanbrengen in historische gebeurtenissen, verschijnselen,

gebeurtenissen, verschijnselen en ontwikkelingen

. de aanleiding herkennen als de meest directe oorzaak

. herkennen hoe oorzaken van verschillende aard historische processen   beïnvloeden

. directe en indirecte oorzaken onderscheiden

. onderscheid maken tussen oorzaken van meer en minder belang

. gevolgen die op korte termijn spelen, onderscheiden van gevolgen op
lange termijn

- zich op basis van historische gegevens een beeld vormen van historische gebeurtenissen, verschijnselen, ontwikkelingen en personen

. rekening houden met de standplaatsgebondenheid van de bronnen

. rekening houden met de eigen standplaatsgebondenheid

. vaststellen waardoor de standplaatsgebondenheid bepaald werd/wordt

- een eigen standpunt over historische gebeurtenissen, verschijnselen en ontwikkelingen weergeven en toelichten

. zich verplaatsen in opvattingen, waarden en motieven van mensen in hetverleden, er rekening mee houdend dat zij niet over dezelfde kenniskonden beschikken als wij nu

. opvattingen, waarden en motieven, waardoor mensen in het verledenwerden geleid, vergelijken met die van zichzelf en tijdgenoten

5 resultaten van een leeractiviteit overdragen aan anderen

- een verslag van beperkte omvang schrijven als basis voor een schriftelijke, mondelinge of audiovisuele presentatie

- een geëigend medium kiezen en gebruiken, rekening houdend met doel, doelgroep en randvoorwaarden als beschikbare tijd en middelen

6 gebruikmaken van informatie- en communicatietechnologie bij de bestudering van historische gebeurtenissen, verschijnselen, ontwikkelingen en personen

- geautomatiseerde zoeksystemen in bibliotheken, mediatheken en telecommunicatieprogramma's gebruiken

- eenvoudige geautomatiseerde gegevensbestanden raadplegen

- gegevens bewerken met behulp van eenvoudige tekstverwerkings-, reken-, en spreadsheet programma's

- eenvoudige simulatieprogramma's gebruiken

7 zo zelfstandig mogelijk enkele eenvoudige onderzoeken van beperkte omvang uitvoeren, over thematieken die aansluiten bij de inhouden van de exameneenheden K4 t/m K9 en het verrijkingsdeel

In dat verband kan hij/zij in K3 geformuleerde vaardigheden en benaderingswijzen in samenhang hanteren

op basis van gegeven werkmateriaal verklaringen geven voor historische

GS/K/4 De koloniale relatie Indonesië - Nederland

De kandidaat kan

1 enkele voorbeelden geven en beschrijven van manieren waarop de VOC in Indonesië ter verkrijging en bescherming van monopolieposities gebruik maakte van diplomatie en geweld

2 herkennen/beschrijven hoe het cultuurstelsel leidde tot gedwongen levering van gewassen voor de Europese markt en wat hierbij het streven en de rol was van de Nederlandse staat en van de inlandse vorsten

3 herkennen/beschrijven hoe het cultuurstelsel leidde tot groei van de geldeconomie ,tot vergroting van de sociale tegenstellingen en tot veranderingen in de levensstandaard van de bevolking

4 herkennen/beschrijven hoe de liberale economische politiek vanaf ongeveer 1870 leidde tot het opheffen van het cultuurstelsel, de ontwikkeling van particuliere ondernemingen in land- en mijnbouw en de toename van contractarbeid; hij/zij kan deze veranderingen verklaren vanuit de veranderde politieke verhoudingen in Nederland

5 gevolgen herkennen/beschrijven van de territoriale uitbreiding en intensivering van de Nederlandse aanwezigheid in Indonesië vanaf ongeveer 1870
- toename van gewapende conflicten
- toenemende politieke afhankelijkheid
-
toenemende onderdrukking en verzet van de inheemse bevolking

6 herkennen/beschrijven hoe de ethische politiek, de verbetering van communicatiemogelijkheden, de voorbeeldfunctie van Japan en van het Indiase nationalisme en de Japanse bezetting bijdroegen tot de ontwikkeling van Indonesisch nationalisme

7 beelden van Indonesische nationalisten over Nederlanders en van Nederlanders over nationalisten vanaf het begin van de 20e eeuw herkennen en deze in verband brengen met de eigen visie op de toekomst van Indonesië

8 voor- en nadelen van de Nederlandse kolonisatie voor de ontwikkeling van Indonesië herkennen/beschrijven en daarover een eigen standpunt weergeven en toelichten

GS/K/5 Staatsinrichting van Nederland

De kandidaat kan

1 veranderingen herkennen/beschrijven, die in 1848 werden doorgevoerd in het kiesrecht, in enkele grondrechten en in de bevoegdheden van staatshoofd, regering en parlement en die veranderingen verklaren met verwijzing naar de opvattingen van de liberalen in Nederland en naar de internationale situatie

2 politieke organisaties van liberalen, socialisten, confessionelen en feministen aan het eind van de 19e eeuw en enkele van hun voormannen/-vrouwen herkennen en herkennen/uitleggen wat deze hebben bijgedragen aan de democratisering van het politieke bestel in Nederland

3 uitleggen waarom bepaalde groepen in de samenleving aan het eind van de 19e eeuw zich tot liberalisme, socialisme, christelijk politiek denken dan wel feminisme aangetrokken voelden

4 beschrijven hoe de toenemende politieke en maatschappelijke participatie van burgerij, orthodox-protestanten, katholieken, arbeiders en vrouwen in de tweede helft van de 19e eeuw leidde tot bewustwording van eigen identiteit en tot (verdere) emancipatie van deze groepen

5 gelijkheid van burgers voor de wet, onafhankelijke rechtspraak, gebondenheid van rechters en bestuurders aan de wet en bescherming van de burger tegen onrechtmatig handelen van de overheid herkennen als kenmerken van de Nederlandse rechtsstaat

6 enkele grondrechten noemen, die in de loop van de 19e en 20e eeuw in de grondwet zijn opgenomen en daarbij onderscheid maken tussen klassieke en sociale grondrechten

7 een eigen standpunt weergeven over de vraag of iedereen in Nederland een beroep moet kunnen doen op alle grondrechten en dit standpunt toelichten

GS/K/6 De industriële samenleving in Nederland

De kandidaat kan

1 het ontstaan van een industriële samenleving in Nederland beschrijven en daarbij ingaan op de rol van ontwikkelingen in technologie, in ondernemerschap en in het gebruik van kapitaal

2 herkennen/beschrijven hoe het proces van industrialisatie in Nederland in de tweede helft van de 19e eeuw leidde tot veranderingen in arbeidsomstandigheden en arbeidsverhoudingen

3 de rol van vakbonden en van politieke organisaties bij het streven naar verbetering van arbeidsomstandigheden herkennen/beschrijven en daarbij ingaan op de Kinderwet van Van Houten en de Arbeidswet van 1919

4 herkennen/beschrijven hoe verdere industrialisatie en economische groei na de Tweede Wereldoorlog leidden tot schaalvergroting in het bedrijfsleven, tot verstedelijking en tot vergroting van welvaart en consumptie

5 herkennen/beschrijven hoe de economische groei na de Tweede Wereldoorlog en het onderwijsbeleid van de jaren ’60 bijdroegen tot grotere sociale mobiliteit in het laatste kwart van de 20e eeuw

6 het aandeel van landbouw, industrie en diensten in de Nederlandse economie bij het begin van de industrialisatie in de tweede helft van de 19e eeuw en in de huidige tijd vergelijken

7 sociale gelaagdheid bij het begin van de industrialisatie vergelijken met sociale gelaagdheid aan het einde van de 20e eeuw en daarbij ingaan op de te onderscheiden lagen en beroepen

8 de invloed herkennen/ beschrijven van factoren als opleiding, beroep, afkomst,

sekse en etniciteit op sociale mobiliteit in Nederland aan het begin van de industrialisatie  en in het laatste kwart van de 20e eeuw en over de veranderde invloed een eigen standpunt weergeven en toelichten

GS/K/7 Sociale zekerheid en verzorgingsstaat in Nederland

De kandidaat kan

1 enkele groepen noemen die in de laatste decennia van de 19e eeuw in Nederland niet zelfstandig in hun primaire levensbehoeften konden voorzien en herkennen/beschrijven op welke wijzen en in welke mate particuliere en kerkelijke organisaties en de overheid aan leniging van armoede bijdroegen

2 herkennen/beschrijven hoe industrialisatie en verstedelijking in de laatste decennia van de 19e en in het begin van de 20e eeuw bijdroegen aan nieuwe opvattingen over armoede en aan veranderingen in de aanpak van de armenzorg

3 visies herkennen van protestanten, katholieken, socialisten en liberalen aan het eind van de 19e eeuw op oorzaken van armoede en op de verantwoordelijkheid van individuen, particuliere organisaties en de overheid om armoede te voorkomen

4 herkennen/beschrijven op welke regelingen van sociale zekerheid en vormen van armenzorg groepen die niet zelfstandig in hun primaire levensbehoeften konden voorzien, begin jaren ’30 konden terugvallen

5 herkennen/beschrijven dat de economische crisis van de jaren ’30 leidde tot een massaal beroep op armen- en werklozenzorg en tot een aanpassingspolitiek met verlaging van uitkeringen en strenge individuele controle

6 opvattingen van liberalen, confessionelen en socialisten over de aanpak van de sociale gevolgen van de crisis beschrijven

7 herkennen/beschrijven hoe herinneringen aan en opvattingen over de gevolgen van de economische crisis alsmede de politiek van wederopbouw en de economische ontwikkeling na 1945 bijdroegen aan de opbouw van de verzorgingsstaat

8 oorzaken van de herziening van de verzorgingsstaat vanaf de jaren ’80 herkennen en over veranderingen in recht op en omvang van uitkeringen als gevolg hiervan een eigen standpunt weergeven en toelichten

GS/K/8 Cultureel - mentale ontwikkelingen in Nederland na 1945

De kandidaat kan

1 herkennen dat en beschrijven hoe technologische ontwikkelingen, toegenomen welvaart en commerciële belangen ertoe bijdroegen dat cultuuruitingen in de loop van de 20e eeuw meer werden afgestemd op een breed publiek

2 het cultureel-maatschappelijk klimaat in Nederland in het eerste decennium na de Tweede Wereldoorlog beschrijven, daarbij ingaand op de politiek van soberheid en harmoniedenken, op de bestaande gezagsverhoudingen en op de positie van de kerk in de samenleving

3 herkennen/beschrijven hoe vanaf de jaren ’50 factoren zoals groeiende welvaart en sociale zekerheid, de komst van de televisie, toegenomen geografische mobiliteit en verstedelijking bijdroegen tot ontkerkelijking

4 kenmerken herkennen/beschrijven van jongerencultuur in de jaren ’60 en daarbij ingaan op gedrag, uiterlijk en politiek-maatschappelijke opvattingen van jongeren

5 herkennen/beschrijven hoe jongeren in de jaren ’60 en ’70 bijdroegen aan veranderingen in waarden en normen, gezags- en machtsverhoudingen en opvattingen over maatschappelijk-politieke vraagstukken

6 het streven van vrouwen vanaf de jaren ’60 naar verbetering van hun maatschappelijke positie herkennen/beschrijven en daarbij ingaan op opleidingskansen, gelijke beloning voor man en vrouw, doorbreking van traditionele rollenpatronen en afstemming van de arbeidsmarkt op wensen van vrouwen

7 een eigen standpunt weergeven over de cultureel-maatschappelijke veranderingen vanaf de jaren ’60 en over de gevolgen ervan voor individuen en voor de samenleving als geheel, en dit standpunt toelichten

GS/K/9 De Koude Oorlog

De kandidaat kan

1 de internationale verhoudingen voor en aan het eind van de Tweede Wereldoorlog herkennen/beschrijven en daarbij ingaan op de positie van Duitsland, Groot-Brittannië, Frankrijk, de Sovjet-Unie en de Verenigde Staten

2 het ontstaan van de Koude Oorlog beschrijven en daarbij ingaan op de ideologische tegenstellingen en het streven naar invloedssferen in Europa

3 het verloop van de Koude Oorlog aan de hand van ontwikkelingen in Duitsland herkennen/beschrijven en daarbij ingaan op de blokkade van Berlijn in 1948, de Duitse deling, de vlucht naar het Westen en de bouw van de Berlijnse Muur alsmede de ‘Ost-politik’

4 beelden van elkaar in het West- en het Oostblok in de jaren ’50 en ’60 herkennen, deze beschrijven en verklaren met verwijzing naar achterliggende politieke opvattingen

5 de functie van wederzijdse dreiging, ter voorkoming van gewapende conflicten ten tijde van de Koude Oorlog, beschrijven en daarbij ingaan op de wapenwedloop; hij/zij kan over voor- en nadelen van de wederzijdse dreiging een eigen standpunt weergeven en toelichten

6 herkennen/beschrijven hoe politieke en economische ontwikkelingen binnen de Sovjet Unie in de loop van de jaren ’80 hebben bijgedragen aan het einde van de Koude Oorlog

7 de bijdrage van Duitsland aan politieke stabiliteit in Europa na de Duitse Eenwording herkennen/beschrijven en daarover een eigen standpunt weergeven en toelichten

4    De eindtermen van het verrijkingsdeel

De exameneenheden van het verrijkingsdeel gelden alleen voor de gemengde en de theoretische leerweg.

GS/V/1 Het Indonesisch - Nederlands conflict 1945 - 1949

De kandidaat kan

1 verschillen in visie van de Nederlandse regering en van de Indonesische nationalisten op de toekomst van Indonesië tijdens en vlak na de Japanse bezetting herkennen

2 hoofdlijnen van het conflict tussen de Republiek Indonesië en Nederland in de periode 1945 - 1949 beschrijven en daarbij ingaan op de Indonesische onafhankelijkheidsverklaring in 1945, het akkoord van Linggadjatti, het Renville akkoord, de ‘politionele acties’ en de soevereiniteitsoverdracht in 1949

3 de bijdrage van de Verenigde Naties en van de Verenigde Staten aan de beëindiging van het conflict beschrijven

4 beschrijven hoe het koloniaal verleden in Nederland soms nog doorwerkt en daarbij ingaan op de ‘politionele acties’ en op conflicten met Indonesië rond ontwikkelingshulp en mensenrechten

GS/V/2 Nederland en Europa

De kandidaat kan

1 bevoegdheden van het Europese parlement, de Raad van Ministers en de Europese Commissie herkennen en deze vergelijken met bevoegdheden van de Tweede Kamer en de Nederlandse regering

2 politieke en economische motieven tot en voorbeelden van Europese samenwerking sinds 1945 herkennen, ook op lokaal of regionaal niveau, en enkele gevolgen daarvan voor burgers beschrijven

3 voorbeelden herkennen van onderwerpen die Nederlanders in de discussie over de Europese integratie van belang achten voor de Nederlandse identiteit

4 een eigen standpunt weergeven en toelichten over de vraag of, op welke terreinen en onder welke voorwaarden, het wenselijk is dat Nederland nationale bevoegdheden overdraagt aan de Europese Unie

GS/V/3 De verhouding mens - milieu

De kandidaat kan

1 voorbeelden geven van aantasting, vervuiling en uitputting van het milieu in de tijd voor de industriële revolutie

2 beschrijven hoe na de Tweede Wereldoorlog in Nederland toenemend energiegebruik, groeiende consumptie en de opvatting van onbeperkte economische groei leidden tot intensiever gebruik van het milieu en tot milieuproblemen

3 voorbeelden geven van milieuproblemen na de Tweede Wereldoorlog in Nederland, waarbij overheid en milieubeweging tegenover elkaar stonden, de uiteenlopende visies voor de oplossing van die problemen beschrijven en over die visies een eigen standpunt weergeven en toelichten

GS/V/4 Ontwikkeling van de gezondheidszorg in Nederland

De kandidaat kan

1 beschrijven hoe leef- en werkomstandigheden in de 19e eeuw de volksgezondheid beïnvloedden

2 voorbeelden geven van de invloed van wetenschap en techniek en van maatregelen van de overheid op de verbetering van de volksgezondheid in de 19e en het begin van de 20e eeuw

3 veranderingen in de 20e eeuw in opvattingen over leven en dood en in verwachtingen van mensen ten aanzien van de mogelijkheden van de medische wetenschap beschrijven en over deze veranderingen een eigen standpunt weergeven en toelichten

GS/V/5 Verzuiling en ontzuiling in Nederland

De kandidaat kan

1 herkennen welke doelen de rooms-katholieke, de protestantse, de socialistische en de liberaal-neutrale zuil in de eerste decennia na de Tweede Wereldoorlog nastreefden en voor elk van de zuilen voorbeelden geven van verzuilde instellingen en organisaties

2 beeldvorming van de verschillende zuilen over elkaar herkennen en verklaren

3 voorbeelden geven van nog bestaande verzuilde instellingen en organisaties

4 beschrijven hoe na de Tweede Wereldoorlog politieke samenwerking, ontkerkelijking en de komst van de televisie bijdroegen aan het proces van ontzuiling

GS/V/6 Nederland en de Verenigde Staten na de Tweede Wereldoorlog

De kandidaat kan

1 de invloed van de VS op Nederland in de naoorlogse geschiedenis beschrijven en daarbij ingaan op de bijdrage van de VS aan de economische wederopbouw, de positie van de VS in de Navo en de verbreiding van Amerikaanse cultuur

2 opvattingen van confessionelen, liberalen, socialisten en communisten in Nederland over de rol van de VS in de internationale politiek in de jaren ’50 vergelijken met hun opvattingen ten tijde van de Vietnamoorlog

3 beelden in Nederland van de VS in de jaren ’50 en tijdens de Vietnamoorlog herkennen en relateren aan opvattingen van bovengenoemde politieke stromingen

GS/V/7 Verwerven, verwerken en verstrekken van informatie

De kandidaat kan zelfstandig informatie verwerven, verwerken en verstrekken in het kader van het sectorwerkstuk.

De kandidaat kan

1 In de voorbereidingsfase

- onderwerp, doel en publiek van het sectorwerkstuk bepalen

- relevante vragen formuleren, die hij/zij met het sectorwerkstuk wil beantwoorden

2 In de uitvoeringsfase

- informatie verwerven uit schriftelijke, mondelinge en audiovisuele bronnen, mede met behulp van informatie- en communicatietechnologie

- uit deze informatiebronnen relevante inhoudselementen kiezen en deze passend ordenen en verwoorden

- strategieën hanteren, die op het bereiken van de benodigde lees-, schrijf- en luister-/kijkdoelen zijn afgestemd

3 In de afsluitingsfase

- de bewerkte informatie presenteren op een doel- en publiekgerichte wijze

4 In de evaluatiefase

- reflecteren op het proces van het werken aan het sectorwerkstuk en het product, het sectorwerkstuk

- het belang aangeven van het gemaakte sectorwerkstuk voor vervolgstudie, toekomstige beroepspraktijk of algemene vorming

GS/V/8 Vaardigheden in samenhang

De kandidaat kan de vaardigheden uit het kerndeel in samenhang toepassen