| |
Basisvorming
U kunt een keuze maken uit de volgende onderdelen:
Vernieuwingen in de basisvorming
De actualisering van de basisvorming en de invoering van de Tweede Fase vallen
samen. Dat bood de gelegenheid om beide programma's op elkaar af te stemmen, bijvoorbeeld
voor wat betreft de uitgangspunten:
| het bieden van een brede persoonlijke en maatschappelijke vorming aan elke leerling; |
| het centraal stellen van een actieve, zo zelfstandig mogelijk lerende leerling, niet
alleen in de de bovenbouw, maar ook in de basisvorming; |
| het recht doen aan en benutten van verschillen tussen leerlingen. |
Ook de onderwijsdoelen zijn op elkaar afgestemd. Zo zijn de zes algemene
onderwijsdoelen die voor de basisvorming zijn geformuleerd ook terug te vinden in de
examenprogramma's voor de Tweede Fase:
| werken aan vakoverstijgende thema's, met aandacht voor bijvoorbeeld normen en waarden,
verschillen tussen seksen, het milieu en de multiculturele samenleving |
| leren uitvoeren, met aandacht voor o.a. informatie verzamelen, selecteren en ordenen |
| leren leren, met aandacht voor het leren beoordelen van informatie en het leren
gebruiken van strategieën voor het aanleren van nieuwe kennis en vaardigheden |
| leren communiceren |
| leren reflecteren op het leerproces, met aandacht voor het maken van planningen en het
bewaken van het leerproces |
| leren reflecteren op de toekomst, met aandacht voor het inventariseren van eigen
mogelijkheden en interesses en het onderzoeken van de mogelijkheden voor verdere studie |
Hoewel er op pedagogisch-didactisch gebied de komende jaren veel zal veranderen zijn de
inhoudelijke veranderingen voor geschiedenis en staatsinrichting minder ingrijpend. De
lijn die een aantal jaren geleden is ingezet wordt voortgezet. Ook in de bijgestelde
kerndoelen en in het nieuwe examenprogamma wordt grote waarde gehecht aan probleemgericht,
thematisch onderwijs. Ook het werken met historische benaderingswijzen (voorheen
structuurbegrippen), blijft belangrijk. In de formulering van deze benaderingswijzen in
Domein A van kerndoelen en examenprogramma is de afstemming duidelijk zichtbaar. De
historische vaardigheden vormen als het ware het instrument voor de leerlingen met behulp
waarvan zij historische kennis en inzichten kunnen opdoen en verwerken. Zij zijn een
didactisch middel om de leerlingen aan te zetten om op een actieve manier met het vak
bezig te zijn. Anders gezegd het is de bedoeling dat de benaderingswijzen als een inslag
worden ingeweven in de schering van de leerstof.
De oude kerndoelen waren verdeeld over vijf domeinen en een groot aantal subdomeinen.
Afstemming met andere mens- en maatschappijvakken heeft er toe geleid dat de nieuwe
kerndoelen zeven domeinen kennen. De subdomeinen zijn verdwenen.
| Het oude domein B is gesplitst in domein B 'Levensonderhoud' en C 'Sociale
verhoudingen'. De inhoud is niet wezenlijk veranderd. Toegevoegd is alleen het ontstaan
van landbouw in de prehistorie. |
| Domein D blijft domein D met als titel 'Cultuur en zingeving'. De inhoud is echter sterk
veranderd. In de oude kerndoelen ging het om de positie van mannen en vrouwen in de
oudheid, late Middeleeuwen en in de Arabische wereld. In het nieuwe domein D zijn de
onderwerpen: - de invloed van de Romeinse cultuur in de oudheid op West-Europa en de
sporen van die cultuur in de huidige tijd - contacten tussen de christelijke Europese
cultuur en de islamitische Arabische cultuur en de invloed van die Arabische cultuur op de
Europese cultuur. - Het subdomein 'Religie, mens en wereldbeschouwing' is verdwenen. |
| Het subdomein 'Intern-politieke verhoudingen' van domein C en domein E vormen samen het
nieuwe domein E 'Overheid en bestuur'. Het vage 'regeringsvormen in Europa en de positie
van meer en minder bevoordeelde groepen' is vervangen door 'de ineenstorting van absolute
monarchale staten in Europa'.
Verdwenen is het functioneren van bestuurlijke organen op Europees niveau. |
| Vanwege afstemming met het vak Aardrijkskunde is kerndoel 9 het nieuwe domein F
'Multiculturele samenleving' geworden. |
| Onderdelen uit kerndoel 2 zijn opgenomen in het nieuwe domein G 'Natuur en milieu' dat
in afstemming met Aardrijkskunde en Economie is opgenomen. 'De leerlingen kunnen
voorbeelden geven van milieuvraagstukken zoals die zich sinds de industrialisatie
voordeden, deze beschrijven en verklaren'. |
| Het subdomein 'Internationale Verhouding' vormt het nieuwe domein H 'Internationale
ontwikkelingen'. In dit nieuwe domein wordt explicieter dan in het oude aandacht besteed
aan de oorzaken van de Tweede Wereldoorlog en de doorwerking van de Eerste Wereldoorlog.
de formulering van dit domein is aangescherpt.
Nieuw is de aandacht voor het heroplevend nationalisme in Midden- en Oost-Europa.
In afstemming met aardrijkskunde en economie is er een apart kerndoel (24) voor de
samenwerking tussen landen van de Europese Unie. |
[naar boven]
De kerndoelen
Domein A geschiedkundige vaardigheden
1 De leerlingen kunnen met het oog op de beantwoording van een
gegeven of door hen zelf gestelde vraag hun behoefte aan historische informatie
vaststellen en relevante bronnen en/of bronfragmenten selecteren, daarbij lettend op
bruikbaarheid, betrouwbaarheid en representativiteit
2 De leerlingen kunnen ordening aanbrengen in historische
gebeurtenissen, verschijnselen, ontwikkelingen en personen.
In dat verband kunnen zij:
| historische gebeurtenissen, verschijnselen, ontwikkelingen en personen plaatsen in
historische perioden - prehistorie, oudheid, middeleeuwen, vroeg-moderne tijd, moderne
tijd - en in maatschappijtypen - pre-agrarisch, agrarisch, agrarisch-stedelijk,
industrieel; |
| verschijnselen uit verschillende perioden en samenlevingen vergelijken; |
| in ontwikkelingen aspecten van continuïteit en verandering herkennen; |
| veranderingen onderscheiden naar de snelheid waarmee deze plaatsvinden, van
schoksgewijze tot geleidelijke. |
3 De leerlingen kunnen verklaringen geven voor historische
gebeurtenissen, verschijnselen en ontwikkelingen.
In dat verband kunnen zij:
| directe en indirecte oorzaken onderscheiden; |
| de aanleiding herkennen als de meest directe oorzaak; |
| de rol van opvattingen en handelingen van individuen en groepen herkennen; |
| onderscheid maken tussen oorzaken van meer en minder belang; |
| gevolgen die op korte termijn spelen onderscheiden van gevolgen op langere termijn. |
4 De leerlingen kunnen zich een weloverwogen beeld vormen van
historische gegevens.
In dat verband kunnen zij:
| rekening houden met de standplaatsgebondenheid van de bronnen en met de eigen
standplaatsgebondenheid; |
| gegevens beoordelen op bruikbaarheid, betrouwbaarheid en representativiteit; |
| een beredeneerde conclusie formuleren. |
5 De leerlingen kunnen ten aanzien van een gegeven of door hen zelf
gestelde vraag een eigen standpunt weergeven en beargumenteren.
In dat verband kunnen zij:
| zich verplaatsen in opvattingen, waarden en motieven van mensen in het verleden, ermee
rekening houdend dat zij niet over dezelfde kennis konden beschikken als wij nu; |
| opvattingen, waarden en motieven, waardoor mensen in het verleden werden geleid,
vergelijken met opvattingen, waarden en motieven van henzelf en anderen nu. |
6 De leerlingen kunnen op het gebied van geschiedenis of
staatsinrichting zo zelfstandig mogelijk een eenvoudig onderzoek van beperkte omvang in de
eigen omgeving verrichten en daarbij bovenstaande vaardigheden toepassen.
[naar boven]
Domein B Levensonderhoud
7 De leerlingen kunnen enkele belangrijke economische ontwikkelingen
beschrijven.
Het gaat daarbij om:
| het ontstaan van de landbouw in de prehistorie; |
| het ontstaan van steden en van een stedelijke economie in de Middeleeuwen; |
| de ontwikkeling van handelskapitalisme en ondernemerschap in de Republiek; |
| industrialisatie en automatisering in 19e en 20e eeuw en gevolgen daarvan voor
arbeidsomstandigheden en arbeidsverhoudingen; |
| de ontwikkeling van kapitalisme en communisme als economische stelsels in de 19e en 20e
eeuw |
[naar boven]
Domein C Sociale verhoudingen
8 De leerlingen kunnen aan de hand van voorbeelden in het 17e eeuwse,
het vroegindustriele en het hedendaagse Nederland herkennen, hoe maatschappelijke posities
van individuen en groepen (mede) bepaald wordt door factoren als afkomst, etniciteit,
religie, bezit, opleiding, beroep en sekse.
9 De leerlingen kunnen beschrijven hoe emancipatieprocessen aan het einde van de 19e en in
de loop van de 20e eeuw in Nederland hebben geleid tot veranderingen in posities van
arbeiders en vrouwen.
10 De leerlingen kunnen beschrijven hoe huishoudens en gezinnen in Nederland in de 20e
eeuw onder invloed van urbanisatie, industrialisatie en individualisering veranderen qua
samenstelling, arbeidsverdeling en rolpatronen.
[naar boven]
Domein D Cultuur en zingeving
11 De leerlingen kunnen herkennen welke invloed de Romeinse cultuur in
de Oudheid heeft uitgeoefend op samenlevingen in West-Europa en welke sporen hiervan in de
huidige tijd nog zichtbaar zijn.
12 De leerlingen kunnen voorbeelden geven van contacten tussen de
christelijke Europese cultuur en de islamitische Arabische cultuur in de Middeleeuwen en
van invloeden van de islamitische Arabische cultuur op de christelijke Europese cultuur.
13 De leerlingen kunnen enkele belangrijke ontwikkelingen in moderne
westerse samenlevingen herkennen.
Het gaat daarbij om de betekenis van:
| massamedia en massacultuur; |
| individualisering en groepscohesie |
| jongerencultuur; |
| ideologieën en religies |
[naar boven]
Domein E Overheid en bestuur
14 De leerlingen kunnen hoofdlijnen in het ontstaan en de verder
bestuurlijk-politieke ontwikkeling van de Nederlandse staat weergeven.
In dat verband kunnen zij aandacht besteden aan de volgende aspecten:
| de rol van godsdienst en economie bij het ontstaan van de Republiek der Verenigde
Nederlanden; |
| de ineenstorting van absolute monarchale staten in Europa; |
| de opkomst van politieke stromingen en maatschappelijke emancipatiebewegingen:
liberalisme, socialisme, christelijk politiek denken, feminisme; |
| hoofdlijnen in de ontwikkeling van het Nederlandse politieke bestel in de 19e en 20e
eeuw, waaronder het proces van democratisering |
15 De leerlingen kunnen kenmerken noemen van een rechtsstaat en
historische en hedendaagse betekenis van grondwet en grondrechten weergeven;
16 De leerlingen kunnen aan de hand van concrete casussen de structuur
en het functioneren van het hedendaagse Nederlandse politieke bestel op gemeentelijk en
nationaal niveau beschrijven.
In dat verband kunnen zij aandacht besteden aan:
| samenstelling, bevoegdheden en onderlinge verhouding van bestuurlijke organen op
gemeentelijk en nationaal niveau; |
| de invloed van bestuurlijke organen, politieke partijen, maatschappelijke organisaties,
belangen groepen en individuele burgers in processen van politieke beleids- en
besluitvorming; |
| mogelijke verschillende belangen en opvattingen van betrokkenen; |
| verschillen in betrokkenheid bij het politieke proces ten gevolge van afkomst,
etniciteit, sekse, opleiding en leeftijd. |
17 De leerlingen kunnen aan de hand van voorbeelden bevoegdheden en
functioneren van de rechterlijke organisatie beschrijven.
In dat verband kunnen zij aandacht besteden aan:
| het civiele recht en strafrecht |
| de verschillende betrokkenen bij een strafrechtspraak, hun positie en de
instanties/personen die ze vertegenwoordigen. |
[naar boven]
Domein F Multiculturele samenleving
18 De leerlingen kunnen de ontwikkeling van multiculturele
samenlevingen in West-Europa vanaf 1945 beschrijven en verklaren.
In dat verband kunnen zij aandacht besteden aan de betekenis van:
| de dekolonisatie |
| de arbeidsmigratie |
| de vluchtelingenproblematiek |
naar boven
Domein G Natuur en milieu
19 De leerlingen kunnen voorbeelden geven van milieuvraagstukken zoals
die zich sinds de industrialisatie voorden, deze beschrijven en verklaren.
In dat verband kunnen zij milieuvraagstukken in verband brengen met economische en
technologische ontwikkelingen.
[naar boven]
Domein H Internationale betrekkingen
20 De leerlingen kunnen weergeven hoe verschillende oorzaken leidden tot
de Tweede Wereldoorlog.
In dat verband kunnen zij aandacht besteden aan:
| de doorwerking van de Eerste Wereldoorlog |
| de relatie tussen de economische crisis en de opkomst van het nationaal-socialisme in
Duitsland |
| de rol en positie van verschillende mogendheden |
21 De leerlingen kunnen enkele gevolgen van de Duitse bezetting
tijdens de Tweede Wereldoorlog beschrijven.
Het gaat daarbij om:
| gelijkschakeling; |
| jodenvervolging. |
22 De leerlingen kunnen verschillen in reacties van de Nederlandse
bevolking op de Duitse bezetting herkennen. Zij kunnen verschillende betekenissen van het
herdenken van de Tweede Wereldoorlog verklaren en daarbij de beeldvorming in Nederland
over Duitsland betrekken.
23 De leerlingen kunnen weergeven onder invloed van welke omstandigheden
en ontwikkelingen internationale politieke en economische verhoudingen in de tweede helft
van de 20e eeuw zich wijzigden.
Zij kunnen daarbij aandacht besteden aan:
| de opkomst van de VS en de SU als wereldmachten; |
| het ontstaan van en veranderingen in de tegenstelling tussen Oost en West; |
| heroplevend nationalisme in Midden- en Oost Europa; |
| de betekenis van de Verenigde Naties bij conflictbeheersing; |
| de opkomst van nieuwe economische machtscentra |
24 De leerlingen kunnen voorbeelden van samenwerking tussen landen
van de Europese Unie noemen. Zij kunnen ontwikkelingen in de samenwerking tussen de
lidstaten verklaren.
Daarbij kunnen zij gebruik maken van de volgende aspecten:
| economische belangen |
| nationale identiteit |
| de bereidheid nationale bevoegdheden over te dragen aan de Europese bestuurlijke organen
|
25 De leerlingen kunnen effecten van de koloniale en post-koloniale
verhouding tussen Nederland en Oost- en West-Indië ontwikkelingsvraagstukken in die
gebieden beschrijven.
Daarbij betrekken zij:
| de invloed van het kolonialisme, van het imperialisme en - in relatie tot de
ineenstorting van andere koloniale imperia na de Tweede Wereldoorlog - van de
dekolonisatie; |
| de mate van politieke en economische onafhankelijkheid |
[naar boven]
© 1999 Albert van der Kaap, Enschede. Alle rechten voorbehouden.
|